(í««!
64 II. ORDE. XíX. GESLACf iT. S C f í I L D P A U ] ES,
22. DE GERORDUURDE.
V
Dit fi aiije bcc?tjc is uit c'e piaa-; best te kennen.
23. DE Z W A R T E LANGPOOT.
Hcc zonclerlinge en van de; ovcrige zo zecr rerfchillcnde maakzel van dit
dienje Tchynt hct twyfFelagug te maaken of het tot dit geflacht behoore,
hoew.i liet de overige eigeníchappcn van hetzelve bezít.
24. DE ROESTKLEURIGE.
Dit dicrtje word by ons gevonden.
2 5 . D E G E V L E K T E . Pl. xLir.
Twee Witte doorfchynende vlakken ter zijde van het roodagtig Tchild van dit
fraaydiertje e'n de glansrykheid van hetzelve, gee ven het een behaaglyk aanz
i e n .
26. 27. DE GEKRUISTE.
Fen zwarte kruisgewyze ftreep op ecn roestkleurig fchild, dat by bet
W y f i o N ' 27 iigtcr van kleur is, onderfcheidt deeze van de overige. Uit
de Westindien.
£8. DE ASGRAAUWE.
A?graauw, de rügen kop een weinig geelachtig. Van ondere kastanjebruini
Uit de Westindien.
29. DE WAPENDRAGER. ' ^ ,
Twee zwarte fchildvormige vlekken, op het anderzints geelagtig ichild
hebbea my dit diertje aldfis doen noemen-
TWIN.
I I . ORDE. XX. G E S LACMT . IIOOGRUGGEN. 65
Íií ^
TWINTIGSTE GESLACHTHOOGRUGGEN.
K E N M E R K E N.
Knodsagtlge Sprietcn de vier 'e leden den knods iiitmaakende, dé
rug pl¿u, gerand, de dekfchihlen gehult.
" O E zecr de dieren van dit gedacht door zomraigen onder de Lieven*
beershaani-jjs bctrokken worden, fchynen zy cgter genocgzaam van
aezclvc te verichillcn, om ze tot een byznnder geflacht te brcngen;, hoe zeer
de twee hier never.s afgebeelde de ecnigfte zyn, welke ik gezien heb.
L II. DE GETYGERDE.
De dekfchilden dezer diertje?, zynde Mannctje cn Wyf je, zyn grntendeels
blcek geel raet iync zwarie ilipjes, groote zwarte vlakken verfieren
dezelve aan de punten, op de zyden en in het midden, terwyl kop, borst,
iluk en poeten gehcel zwart zyn.
E E N -
• ainwsséiB . 5