I—" dl
/
45 11. O RDE . XV. GESLACÍ IT. VARKENSTOIlílE^'.
eeñacht, on doet het nacieren tot het ííenacht dcr Varkenstorren, Men ziet
hicr het Dierí je, vertoond door hec vcrgrootgla?. ílec is gehcel zwai t.
V I . D E GLOEJENDE ANKERDRAGER.
Dlt Dicrtie is een weinig rooder, dan gloejend goud. Men kan het zoo
wcl onderde Varkenstorren plaatfen, ais onder de Ankerdragers. Uit de.
Wcsrindien.
i r
YJJFTIENDE GESLACHT.
FJRKENSTORREN, FL . sxxv,
Sprkten, ',yelke knoops- öfkrciahgewyze zyn, .op het elnda met een knep.
Zynde het anderfte lid onderfcheidtn, meer of minder lang.
Een lange ftiuit, op welke zy de fprUten draagen.
• V l I E T T E G E N S T A A N D E in die gefl :cbt der Varl:ens!:oricn , dae
i N zeer talryk is, verichei.de fpecies zicb opdocn , welke in ^byzondere
familien zouden kunnen verdcefd worden,-als namenlyk, dac er eenigen
z v n , welker fcheenbeenen aan het tinde gena^eid zyn: anderen we.ker
dven , omtrentin hecmidden derzdven , een doarntje of icherp uiiijckfel
liebben: Tommigen een zeer körte, en anderen een zeer lange fnu c hebbcn :
fommi^e een rechte inuit, en anderen een kromme, ZOG zyn deze ond^RfcheidinTe'j>
mv niet ilerk eenoeg voor^ekomen, cm 'er byzoudjre fami.ien
van te maaken ; naardien äjze onderfchcide Ipccies allengskens zoo zeer tot
elkandereu naderen, dat men op het laatst niet meer bepaalen kan, waar da
kenmerken van onderfcheidingen beginnen, of eindigen- .. . • •
Behalven die alles lub ik t e minder bellooten¡ton deeze onderfcheidingen ,
we'^e^s de groote ov?reenkomst, welke dit talryk geüacht heeft met de
SniiittorreD, Ankerdragers en Taimchars, waar door de kenmerken der geflachten
te weinig zouden onderieheidea zyn, en te viel zouden ver-
^^E'venwel heb ik dezelve in twee famllien onderfcheiden, cm dat de eerfte
van dezelven, vertoond wordende op de vyf volgcnde plaaten, een
fpriet, hebben wellce op een lang voetftiik zit, waar door zy deze fpnet
draa(?en in een winkelhaak, en als of zy gebrooken was, zoo als zy vertoond
wordt by N® i. Daar de andere familie dit lange voetRuk ontbeeren, en de
fprieten Öraagen gelyk de and. re torrcn De eerfte familie heeft behalvSti
dit in hun lange ihuiten een fleuf, in welke zy het voetftuk van hunne
fprieten kunnen increkkcn en verberger. . ^^
I I . ORDE. XV. GESLACHT. VARKE.NSTORREN. 49
Behah'en alle de fpecics, welke iic van dit gcflncht vcrtoon^ zyn 'er rog
menigvLildige varieteicen, vooral onder de kleinen, doch van welken ik
niet voorzcker weet, of het wel afzonderlyke fpecies zyn.
Ik kcn ondcr de torren geen geflacht, van het welke zoo vecl kleine
dicrtjes gevonden worden, zynde 'er geen einde aan de nafporingen , wyl
men door het vergrootglas gedurig nieuwen ontdekr. Dit groot ectal van
kleine diertjes in dit geilacht, fchynt door, de wyze Goddelyke Voorzienigheid
gefchikt, om de ftoffen, welke döor andere Torren nog niet klchr
genoeg verraaalen zyn, tot de niterfle kleinheid tebrengen, ten einde die
ftof wederom tot den aangroei van nieuwe planten en diereu zou kunnen
veritrckken.
E E R S T E FAMILIE, MET E E N
G EHO EKT E S PR.IET.
I . DE OOSTERMOUTSCí l E VARKENSTOR.
IK plaats deze het eeríle, om dat by dezelve de fprlet door het vcrpoo'"-.
glas getekend was. Men ziet dat dezelven, gelyk en bykans in alie
ae Torren uit elf leden beílaat, van welke het onderíle lid lang en dun is,
waar op zes kraalsgewyze leden volgen, welke deeze dieren met het vorig
lid in een winkelhaak draagén. Hier op volgen vier leden die te famen
naauw vereenigd en dikker zyn, en te famen een peer.'^gewyze knop uitmaaken.
Deeze fpristen verlchillen in de byzondere fpecies in groote ,
couleur, en maakfel der leden.
Deze dieren hebben zeer veel gemeens met elkanderen, waardoor het
geflacht rasch te kennen is: en ikfchryf 'er alleen de couleuren by, om by
de onafgezctte plaaten te kunnen dienen.
Deze is vaal zwart met asgraauwe vlakjes en met geele Iprieten. Gevangen
onder Oosterhout, men vindt die ook bruin, rood met appelbloezem
vlakjes.
2. OOSTINDISCHE TROMPE T V O E R D ER,
Dit dier is zeer rreemd. De fnuit is zeer lang, recht, en ñyf. Mea
kan zien aan het topeinde , dat dezelve gefchikt is ais de fpuit der OJiphanten
om iets mee nan te grypen, en waarfchynl^^k om mee te eeten, of door
te zuigen, Deze ganfche'fnuit is bezet met feine borfteltjcs. Het vreemde
maakíel van den kieinen kop, 'en van het derde lid der voeten, dat ais uit
twee Maadcn beñaat, en hoe de dekich?.al van het ligchaara fyn geribd isj
G ve r -
ri