i
85 II. ORDE XXXVI. GESLACIIT. KELDERTOR.
iS-EN-DERTIGSTE
GESLACHT.
K E L D E R T O R .
K E N M E R K E N.
Kraahge',yyze fpriiten, tilt gelyks leedjes heßaande.^ esn hoWondc rugs
zaamgegroeide dekfchilden , geen vliesvleugeh.
I. DE TvOOD GESTREEPTE.
rN E zwarte dekfchilden zyn met levcndig roode ilreepen in de lengte
/ verziert j het rugfchildj kop, poten tn onderlyf glaiizig zwart.
II. DE SMAL GERIBDE.
De .dekfchilden zyn fyn geribd, en ecnigzints ptat-, voor hct overige
g'ai.zig zwart.
I I I DE KLEINE HOOGRUG.
DCZG verlchiit in LENIRE der fprieren van de overigcDi de dekfchilden zyn
met-r verhieven-, geheel gianzig zwarl.
IV. DE GilOOTE HOOGRUG.
D vcfchilt weinig van t'c vo&rgaande, uitgenoraen dai dekfchaalen,
eil rugfcLilJ nog racer veriicoven zyn.
V. DE
; II. ORDE. XXXVT. GESLACHT. KELDERTOR. 87
V, DE LANGHALS.
Het rugfchild is by dcze aanmerkelyk langer en fmaller als by de overige,
de dekfchilden enigzints platter, geheel blinKend zwarc.
VL DE AFRICAAN.
Over ieder dekfchaal van dit dier lopen drie fmaüe ribben; zynde de
grond tusfchen beiden als fegryn leder, de kop en mg zyn glad, Uit Africa.
V I L Dfi FLUWEELE.
Na maate de ligflralen op het: dier vallen, vertoont het zig meer of
minder zwart, en als met il eepen getekend, geheel glanzig.
V l i L MARSEILLE KELDERTOR,
Zondcriing is in deze het groot uitileekfel boven den aars, dat wel 00^
het ecfte aanzien uit twec ftukken fchynt te beftaan, maar waarlyk maar eeÌi
ftukis, en zo wel als de dekfchaalen vast aan een gehegd is, fchoon 'er
ook een v'oor-midden over het hoornagtig dekfchild van het d,cr loop:, t^-r
piaatze daar dazelve anders tegen een iluiten. Het geheele dier is van boven
en van onderei! donker zwart. Uit Marfeille uit het K-ibinec vaa
G R O N O V I U S ,
Einds yan het Twetdä DseL