(58 II. ORDE XXIII. GESLACIIT. BOSTRICHUS.
De dekfchaalen zyn, zo als ik b'ovcn r.angctckcnd heb , ter z.vde
en van agtcrcn mct "kleine puntjes bczcc, zy zyn ook oranjc gclyk deruj,
maai- in hot midden cn aan het eindo loopt dwars over dezclven ce.ic zwart
blinkende band. De dekic'.iaalen zynnietglad, maar mec dukjcs ea knobbekics
regclmatii; vercicrC; DJ pooten zyn teder, en de \ o j t e n van
maakzel n's die der bokken, doj het cerile iid, daC m: t het b:en gelecd js,
is uitnenrend klein. De pcoten zyn zwart, cn het dicrtje van onderen is
oranje cn zwart bont. Het komt zcer zeldzaam in de Kahinetcen voor,
dit is het enige dat ik gezien heb in het Kabiiiet van den Ilecr JULIAANS
ne Utreciit.
rj^ rr^
U l
B O S T R I C II U S.
K E N M E R K E N.
Gekmdße Sprietsn, •waar y an de gehladerds knods uìt de drie laetße le-
• den heflaat.
I . DE GROOTE BOSTRICHUS, TAB. XLIV,
DE fprieten van dezen kever maaken hem tot een byzonder geflacht,
de onderile leden hebben de gedaante van kraaien, en zyn zwartagt
i g , maar de drie bovenfle zyn bruin en gebladerd, dog deze biaadjes zyn
niec plat, maar gemaakt als puntige balges, van welke het bovenite , als
het onderfte boven iìaande een dikzel ui tmaakt ; zy ftaan ni e t knopsgewdyizget
mm^.
II. ORDE, xxrif. GESLACIIT. BOSTRICHUS.
digt byeen, maar van elkander afgefcheiden , gel-k do tekening daar van
door het vergrootglas vertoont. Gelyk liet maakzel der fprieten vreemd
i s , zo zyn ook de overige declen van het dier,. het draagt den bek nedtrwaards
bykans gelyk de bokken, en de rag ilygt agter den kop zo fteil om
hoog, dat, zo men het dier gchcel op zyde zict, het regt opftygend gedrehte
van d.'n rugmct^den kop een regt hoekige wjnkcllu.ak uitmaakt ma
het overige gedeelte van de tor, de mg is zo verheeven rond , dat dezeive
me t de bor s t omt r end cen kloot ui tma akt , g e l y k - h e t lighaam n a a r e e n r o l
boven den b.'k is zeer rtiig
evtn daar boven zitten twce
gelykc. Het voorib gedeelte van de kop
en "draagt als een kuif van bruin geei hair;
kleine liitReekzels als kleine fìoT.pe doorr.tjcs, Ilet rugdekzel is fyn gcknobbeki
als fegryn leer, gelyk de dekfchaalen insgclyks rnet zulke fyne
knobbeltjes zctr regelmatig in rygen verciert zyn; Ilet lighaam is van alteren
ftomp, en aldanr gohejl met de dekichaalen bekleed, het geen dezelve
op die plaats byna geheel ncdervvaards doet hangtn,- doch ieder dekici.aal
heef t op de verlieevenheid, die door de bogt aldaar geformeerd wordt,
drie doornagtlge kleine uititeekzels, waarin zo veele verheeven rygen van
knobbelijes eindigen. Op de zyde hangen de dekfchaalen ook zeer nederwaarts.
Ilet geheele dier is van boven blinkend zwart, maar van onderen
eenigzints ruig en bruin zwart.
Ik heb 'er nooit meer van gezien, dan twee, cen in het Kabinet van den
rieer VAN HOEY, en een in dat van den II. Edgb. [leer RENGEP.S; beida
uit de VVest-Indièn.
2. 3. DE KLEINE BOSTRICHUS.
Deze tor heeft met de vorige niet alleen de vier leden in de voeten ,
maar ook het maakzel van de kop, rug, en dekfchaalen, dog verfchilt
raerkelyk in het maakzel van de fprieten, zo als de tekening vertoont. De
ribben wclke over de dekfchaalen lopen, en niet ver van het einde in
doornen eindigen, heeft deze fpecies niet, maar alleen zeer fyne ribbetjes
over de dekichaalen, welke als van fegryn leer zyn, voorts is de gedaante
van de overige leeden gelyk aan die van de vorige fpecies. De Ideur in
beiden is verfchillend.
VIER.
' T