iS
46 II. ORDE. XIII. GESLACHT. SNUITTORREN.
op welke de fprieten zitten. De dekfchaalen zyn van binnen door een dun
vliesje aan een gegroeid, zoo dat zy dezelve niet kunnen openen, het getn
onnodig is, om dat zy in het gebeel geen vllesvleugels hebben.
A. DE GROOTTE SNUITTOR.
De fnuit van dit Dier is lang, ftomp, en zeer ilerk, gelyk 00k de dekfchaalen
zeer hard zyn. De fnuit en mg zyn niet glatl maar gefigiireerd,
Het geheele Dier is vaal zvvart, maar aan ieder zyde van het ruggedekfel
zit een vaal roode vlak en een fcherpe doorn. Op de dekfchaalen ziet men
eenige reijen ronde vaal roode vlekken. De pootcn van dit Dier zyn by
uitftek groot en fterk.
B. DE VIERKANTE SNUITTOR.
Dit Dier is van achteren zeer plat, en bykans vierkant, ter zyden van
het rugdekfel, alvvaar in de vorige een fchcrpe dcorn zit, ziet men hier ceH
knobbel. Niets is 'er aan deze Dieren, dat glad is: alles is geknobbeld, en
op ieder der dekfchaalen zitten drie regels. Het geheele Dier is vaal
zwart. Waarfchynlyk valt dit Dier op de Kaap de goede Hoop, ora dat
het volgende, dat reel gemeenfchap met dit heeft, van daar komt.
C. DE KAAPSCaE SNUITTOR. PL. XXXIV.
De fnuit van dit Dier is aan depunt verdeeld in twee deelen. De kop^
ru^, en de dekfchaalen zyn zoo digt bezet met itompe doornen, knobbels,
en fyne borileltjes, dat 'er niets glad aan te zien is. Het geheele Dier is
vaal zwart. Van de Kaap de goede Hoop. In 't Kabinet van den Hoog Ed.
geb. Heer R ENG ES».
D. DE WESTINDISCHE SNUITTOR.
Deze heeft veel overeenkomst met de vorige, doch is vee] kleiner. De
fnmt is ook van een gansch ander maakiel. In het Kabinet als voren.
E. DE KLEINE SNUITTOR.
De fnuit van dit Diertje is veel korter, en de fprieten zyn ook veel minder
geknopt, wyl de leden gelyk in de basterd Goudcorren knoopsgewyzs
naar den top allengskens dikker worden. Dit D.ertje is het eenige dat ik
ooit gezien heb. Orer ieder der dekfchaalen loopen drie ribben. Het
geheele Dier is zwart.
V E l t -
n
J
II, ORDE. XIV. GESLACHT. ANKERDRAGERS. 47
^ il» *
VEERTIENDE GESLACHT.
ANKERDRAGERS.
De fprieten beßamde uit knappe ofkraahgevyze leden zonder kn»p aan het einde.
Een lange, dünne fnuit, op welke de fprieten zitten.
L de Dieren, welke tot dit geflacht behooren, zyn vrecmil, en van
^ een vreemd maakfel, gelyk de aftekening asnwyst. De kop en fnui-
Ten'l^an fommigen zyn zoo dun en lang, en ovcreenkomftig met den rüg,
dat men nauwlyks zien kan waar zy van een fcheiden. Ik twyfFel "er aan,
of de vier eerile fpecies wel vliesvleugels hebben.
I. DE GROOTE ANKERDRAGER. Man.
De gedaante van dit Dier is kenbaar uit de aftekening. Het geheele Ditr
is bruin, loopende alleen twee vaale ftreepen over de lengte van het ligchaam.
Uic St. Euilatius.
IL DE GROOTE ANKERDRAGER. ^yf.
Ik houde deze voor het wyfja van de vorige. Dit Dier verfchilt alleen
daar in, dat al de deelen dikker en grover zyn, en de fprieten veel dikker.
De ftreepen over het lyf zyn helderder van kleur. Uit St. Euilatius.
i n . DE KLEINE ANKERDRAGER.
Dit Diertje heeftveel overeenkomst met de twee vorigen; maarhetheeft
niet of nauwlyks de helft der grootte.
IV. DE AMERIKAANSCHE ANKERDRAGER.
De fnuit van dit Dier is korter, en het ligchaam breeder dan van de vorigen.
Op de mooi bruine dekfchaalen zyn eenige feine ilreepjes, als of
zy van ingelegd goud waren. Voords is het geheele Dier mooi bruin en
glad. Uit America in 't Kabinet van den Hoog Ed. geb. Heer RINGER».
V. DE NEDERLANDSCHE ANKERDRAGER.
Ditis het eenige Diertje , dat ik in Nederland ken, 't welk eenigzins gelykenen
zou» wegens zyn lange fnuit, en fmalle rüg, naar dit geilacht der
Ankerdragers, doch zyn breed Vierkant ligchaam wykt zeer af van dit
ge