D E L X IV . A F B E E L D I N Ö .
OP folio 30.en 4+ is hct blad cn de blocm van deT^-Äwwverbeeldt: Zy werdi
hier nogmaals vertoont met de Vrucht in haar vollen wasdom. Dezelve onryp
zynde, is wit, en werdt hoe ryper hoe geelder, en eindelyk tot een goud coleur s
als wanneer zy heel zoet en fmakelyk is om uit de hand te eeten. In ’t binnenfte
heeft fy kleine zwarte zaaden, gelykende naar Peperkornen; half ryp zynde, werden
die by vleefch gekookt en geftooft, als gebruiklijk is met de ftoelen van Arti*
fokken, cn van haar zaad en fchil ontbloot zynde, in lange fmalle ftukken gefrte-
den, werden fy tot drooge en natte Confituuren bereyd, die heel fmakelyk zyn. Op
dit gewas is deze bovenftaande Rups medegevonden, zynde fchoon gemengelt met
geel en een grocnachtige colcur. Zy is den 2. Maart ingefponnen, en tot een lieht
bruin Popje geworden, en den 20.Maart quam deze groote Bmmmer-Uil te voor-
fchijn, gelykende naar de zogenaamde groote Onruft, o f het Camperfoeli-Bee£t.
Dezeonderfte vaalgroene Rups, terwederzijde met een geelen en roodgemengel-
den ftreep van het hooft tot de ftaart, heeft op zijn hooft een half rondfcnilt, blinkende
als Diamant; en onthoudt zig mede op de Papay-loom | Zy is den 14. November
tot een bruin Popje verändert, hebbende aan zijn hooft een fnuit, die hem tot
de borft omkromt. Den 2g. dito quam deze groote Brummer-Uil daar uit, zijnde
licht zvvart graauw en wit fcharp gevlamt ; het lijf licht root en zwart, ten Weder-
zy de gebandeert, hebbende over zijn rüg een graauwen ftreep met zwarte vlakjes.
D E L X V . A F B E E L D I N G .
DEzeRups, die fchoon geel, emjaardebuikröotachtigis, heeft een groote ge-
vlamde Keeper achter aan zijn ftaart. Hy onthoudt zig op de Oranje-boomen,
en eet des zelfs bladeren, dog is heel zeltfaam. Hy is den 25. February ingefponnen
en tot een Popje geworden, zijnde zijn Spinfel een foort van Zyde, welke die
der andere Zy wormen in veelheid en glans overtreft. Jammer is het dat ’er zo weinigen
ge vonden worden, en indien men dezelve zo wel als de anderen kon voortqueeken,
ik ben verzeekert, dat’er meerder voordeel meede zou te doen zijn. Dog niemant
heeft, mijns weetens, daar ooit zijn werk van gemaakt. Den 25. Maart daar aanvol-
gende is deze Capel daar uit voort gekomen. Hy is ongemeen groot, en fchoon
oranje, en roodachtig van coleur met witte banden, zo wel op de bovenfte, als on-
derfte vleugelen, en heeft op ieder van dezelve een glasachtige vlak, doorfchijnend,
en fchoon van glans, met een witte, en daar buiten rondom met een zwarte kring
omtrokken, ftaande deze piek als in een fpiegel-lijft: Waarom dezelve by de L ie f
hebbers de Spiegeldrager is genaamt.
D E LXVI . A F B E E L D I N G .
DE meefte, zooOoft als Weftindifchc Liefhebbers, waanen engeeven voor, Jä
zeggen het zelfs gezien te hebben, dat het Wandelende blad, of het Dicftje
zoo genaamt, aldaar aan de boomen is groeijende, van waar het rijp geworden zynde,
afvalt, en alsdan wegloopt ofte vliegt. ’t Is eene dwaling , ontftaanuyt onkunde,
nadien zy nooyt het beginfel van dien onderzogt hebben, en dat dezelve zo wel
als andere Diertjes uyt Eijertjes voortkomen. Alle de voorfchreeve Capellen zyn
herkomftig uit eijertjes, die, na dat zy met mannetjes vereent waaren geweeft, zyn
gelegt ter plaatfe, alwaar de Diertjes, uit dezelve voortkomende, aanftonts hun voetfel
zouden vinden, enzyneerft Wormpjesof Rupfen, diedaneetende, door hun voetfel
groeijenengrooter worden, en volwaflen zynde, fich infpinnen, en tot Pöpj es veränderen
, die aan de eene langer, d’ander korter tyd nodig hebben, eer fy tot volmaakt-
heidzyn, en eindelyk uit hun popjes breeken en tevoorfchynkomen, fijnde danalle
nat en in een gedrongen, dog (omtyds in minder danecnhalf uur, na hen welgefchud
enbeweegt te hebben, worden hunne vlerken droog en uitgefpannen, en komen al-
zoo tot volmaakte Capellen, die, zooverandert fijnde, Wel denen meermaalen gro-
terfijn als het popje, alwaar fy eerft in öpgefloten waaren. DitDiertje, het Wandelende
Blad genaamt, alfo het een foort van Sprinkhaan is, komt 00k op dezelve wyze te
Vöorfchyn. Ziet hief wat ik daar van onder vonden heb. Myft Neger, dien ik altoos
gebruikte om in ’t bofeh Wormen, Rupfen öf andere diertjes Op te foeken, brögt my
ten ingefchrompeld blad, ’t geen ik foet jes opende, en daar in vönd eenige groene eijertjes
, ieder ter groötte Van een Corianderfaat, waar uit na 't verloöp van wynige dageil
kleine fwarte diertjes quamen, hebbende de gedaante van kleine Mieren, dieingevölg
van tyd aahgroeiden, en de gedaante kreegen als de eerfte, die hier afgebeeld ftaat, tot
dat dezelve hün völkoome grootheid en vleugels liadden bekoorhen, als by de tweede
Figuuriste zien. Zy veränderen in geen Popjes als de Capellen , maär koomen tot
volmaaktheid doof aaiigroeijing van hun ledemaaten, zo als dit foort van dieren altoos
is doende. Deeze Diertjes hun vleugelen hebben de gelykenis van een groeh blad, e i
"zyn 00k zo geadert. Van deezen zyn’er veele foorten , fömmigen ligt, anderen
bruingroen; daar zyn 00k bonte, graauwe , ja die hun vleugelen als verdörde bladeren
fchynen. OnderdeOoftindifcheis’etcenbekent, diezynoppervleugels (fooin
¿oleur als maakfel) natüurlyke Oranjebooms bladeren gelyken. Deeze Diertjes in hun
neften op de boomen tot hun geftalte gekomen zynde, als de eerfte afbeelding vertöönt,
fpinnenfich felve eenigfints vaft en beweegen fich fterk , tot dat de vleugels geheel
los en uitgefpreid zyn, waar door zy meerder kragt krygende, fich los maaken van’t
fpinfel, waar aan fy vaft waren, en alsdan van de boomen vallen of vliegen: ennade-
maalhunvleugelengroenenbladswyfezyn, foo hebben deonkundigen gemeentdat
deefe aan de boomen gewaffen wäre n.
Tot vervulling van deeze Plaat is hier onder afgebeeld een foort van een Bos-rot, die
haar Jongen altoos, zynde vyfa fes in’t getal, op haar rüg met fig voert. Zyisgeel-
achtig bruin en aan’tonderlyf wit i als deeze Rotten uit haare holen komen om te wy-
den of om voetfel te loeken, loopen de Jongen om haar, maar genoeg hebbende of
onraat verneemende, zo klimmen dezelve weder opden rüg van haarmoeder, flaan
haar ftarten om den ftart van de oude, die daar mede weder in haar hol loopt.
Van deeze foort van Rotten vind men’er verfcheiden, dog de voornaamfte is de zogenaamde
Zak-of Beurs-Rot, die altoos haare Jongen in haar l y f omdraagt, welke te
voorfchyn komen om voetfel, en na dat genooten te hebben, weder in haar moeders
buik kruipen.