OP Kelteren tyd begaf ik my wyt in de vvildernis, en vond onder anderen een
Boom , die de Inwoonders Mijpcl-Boom noemen > de Boom waft heel hoog,
de vrucht hecft in het midden een wit gevvas als een hert geformecrt, met iwarte
zaadjcs daar op , (het welke de lieden voor een Miipel eeten) onder de zelve zyn
twee dikke bloed-roode, en achter de zelve nog vyf dikke groenachtige blaaden,
lieflyk om aan te zien.
’ Hier vond ik deze geele Rupie, die over haar heelelyfrooieverwigeflreepenhad-
de j haar hooft was bruin, en op elk lid waren vier iwarte iieekels, de voeten waren
ook rooieverwig, welke Rupie ik mede mar huis nam , maar ie veranderdc wel
haaft in zulke lichte houtverwige Poppen , gelyk hier onder op het hout van dezen
Boom legt, veertien dagendaarna. omtrent het einde van January 1700. quam
deze allerichoonfte Cappelle daar u it, gelykende als gepolyft Zilver, met het al-
lerichoonfteUltramaryn ovettrokken, groen en purper ja onbefchryflyk ichoon,wel-
kers fchoonheid met geen penceel na te maken is , de onderfte zyde is bruin met
groenagtige vlakken, op elken vleugel drie ronde kringcn oranien-geel, met iwarte
kringen omtrokken, en die wederom met groenagtige, de einden der vleugels zyn
oranien-geel met iwart en witte ftreepen verciert.
De bladen uan deze Boom gelyben niet qttalyb na
de Mcfpilus Americana alni vel Coryli foliis fru-
ctu mucaginofo albo in het eerfteDeel vcmdeAm'
flerdamfche Hoff' befcbreeven, o f bet ie zehe it \an
ik_ niet voor reker zeggen, iewyl de befcbrjving hier
%eer weinig is.