D E X X V I I . A I B E E L D I N G .
DEze groote , bont gecoleurde , eil gemarmcrde Rups , onthoudt zig op dem
Vygcboora, welkers bladeren zijn voetiel zijn. Indien men hem onzagc handelt
of aangrypt, fteekt hy by it hooft twee oraaje Hoorntjes uit, waar mede hy zig
verweert, en welkers quetfuuren zeer vergiftig en pynlyk zyn. Den 1 3. Juny is hy
jngefponnen en tot een geel Popje met bruioe vlammen geworden, waar uit den 21.
der zelver Maand deeze ichoone Capelte yoorfchyn quam , zynde Indigo groen-
achtig en bruin vancokur, dog eenigfints zilveragtig.
De andere kleine Rups is groenagtig met witte ftreepen , werd mede op den Vy-
geboom gevonden. !k heb ’er veele van deze ioort gehad , dog zyn alle voor en
alcer die tot verandering quamen geftorven, Eindeiyk heeft deze zig den i+. Au-
gufty ingefponnen, en is tot een bruin root Popje geworden, hebbende aan zyn
hooft een fnavel, als een doorn. Den 21. daar aan volgende quam .dit Uiltje daar
uit, zijndegeel, ligtbruin en wit gecoleurt.
D E L X V I I I . A E B E E L D I N G .
DEze groote uitmuntende gedorende Rups is my door een Neger uit het Boich
mede gebragt, zonder te weeten welke kruiden o f bladeren hem tot voetiel
dienen. Hy is fchoon Carmofynroot en goutgeel gecoleurt, hebbende een glans,
als of dezelve geamalieert was, en is den 10. September in een kort dik en driekan-
tig Popje verändert, zynde licht zeegroen. Den 12. Oftober quam deze fchoone
Capel daar uit te voorichyn; zynde op de vier vleugels fchoon blaauw, bruin en
gout geel gemarmert, hebbende op ieder vlerk zes ronde oogjes, waar van de om-
trek zwart, de tweede kring goutgeel, en ’t middeplekje wit is.
De andere Rups, zynde geel met zwarte vlakjes, is my, als de voorgaande, me-
degebragt, zonder te weeten wat zyn voetiel is. Hy is den i+. November in een
fchoon Carmoiyn-root Popje verändert,en den 28. daar aanvolgende is deze Brom-
mer-Uil daar uit voortgekoomen, zijnde bruingeel, en wit gemarmert.
Dit kleinfte Rupsje, 't geene graauw bruin van coleur is , is mede fyn fpijs on-
bekent. Het is den 2. Auguftus in een Carmofynrood Popje verändert, enden 10.
der zelve Maand quam dit Brommer-Uiltje daar uit, zynde mede vuilgeel, bruin
en wit gemarmert.
D E L X 1X. A F B E E L D I N G .
Siet hier d’afbeelding van eerikleine Surinaamfche Krocödil, by de Oofterie Indianen
Caymähs genaamt, een dier van groote kragt en vreeslyk, zo wel voor
menfehen als voör länd en water-dieren 5 want hy leeft io wel öp het land als in het
water, en verflind alles dat hem voorkomt; zyn begintiel is uit een ey, ömtrent
zo groot als een ganzen-ey ■, en ’t is onbedenkelyk dat een dier, iiit zülk een klein
beftek voortkomende, aänftonts 6 a 8 maal grooter is , als de fchaal daar 't zelve in
opgGfloten is geweeft. Ziet hier een ey, voor aan geöpend zynde, en verbeeld on-
der de agterfte poot van deze afbeelding, en niet tegenftaande fijn klein begintiel,
word hy een van de grootite dieren die uit eijers te voorfchyn körnen ; want men
vint ’er die wel 20 voet en nog langer zyn. Zy zyn aan ’t hooft en over het opper-
lijf en ftaart ftatk gefchobt, en zo hart, dat zy onqueftbaar zyn i dog onder aan
den buik weekhuidig, waarom men Ze daar moet treffen om ze te dooden. Haar
groote kragt beflaat in haar dubbelde rey fcherpe tanden, die wel over malkander
fluiten, waar mede z y , ’t gene zy komen te vatten, äanftönds verbreifelen: hun
loop is zeer fnel dog regt Uit; indien fy met hun lijfzig kondenkeereneh wenden,
niets zouw hen kunnen ontkomen : de beweging van hun kakebeenen is in ’t bö-
venfte deel van hun hooft 5 het onderfte ftaat vaft, ’t geen in geen andere fchepfels
word gevonden, die alle hunne bewecging in het onderfte geaeelte hebben.
De ilangcn, die,gclyk deCröcodillen, meede uit eijeren te voorfehijn koomen,
zyn veelderly, dog haare eijeren zyn veel kleinder. Ziet hier eeri vöörbeeld onder
’t hoofd van deeze Mang, die Amphisbona, o f wel tweehöofdige word genaamt, om
dat het hoofd en de ftaart beide van een omtrek en gedaante zyn, dog dat dezelve
twee hoofden zouden hebben, is onwaar j want men kan al te wel onderfcheiden
dat het hooftend een mond en kleine oogen heeft j ’t geen aan Het ftaartend niet is
te Vinden: Onder alle Siangcn is deeze wel de fchoonfte van couleür, zynde fwart,
fchoori root en geel gevlakt: men vind 00k andere foorten van deezen, die graauw-
achtig wit, en 00k die geel gevlakt zyn.
D E L X X . A F B E E L D I N G .
DEeze Saüvegatd, waarom zoo genaamt, is my onbekeht; zy onthout zieh op
Suriname in de bofTchen, zy is glad en fijn gefchobt van huid ; fijn maakfel
en leedematen gelyken naar een Hagedis, maar fijn grootte gaat die ver te boven.
De HagedifTen zyn Van veelderlei loorten, waar onder de Salamander medebehoort,
dog deeze is tufTchen dezelve, en de Liguaan volgt op de Salamander, als deCro-
codil op de Liguaan van grootte : ons ontbreekt ondervinding om meer van hem
te fchryven, aog hy word, gelyk alle de HagedifTen , meede uit eijeren voortge-
bragf. Dat hy een verflinder is van vogel-eijeren , hebben wy menigmaal in onze
vogelhokken ondetvonden.