Bö V E R A N D E R IN G DE R SUR INAAMSCHE INS EC TEN.
D E XXXVI. A F B E E L D I N G .
D Ezc plant heb ik in het Bos gevonden, cn alzo men daar vvegens de hitte geen
plant affneiden kan of iy verwelkt ten eerften , zo heb ik de zelve door my-
nen Indiaan , met de wortel laten uitgraven en na huis dragen , en planten die in
myn tuin, iy heeft een heel witte wortel. gelykt anders na den Tabak, fybrengteen
wittc bloem, als een blocm van de Tuberoos , deze afgevallen zynde , bloeide iy
na zes Maanden wederom, haar naam en eigenichap is in Surinaame onbekent, de
menichen hebben aldaar ook geen luft iets diergelyks te onderzoeken, ja iy beipot-
tede my, dat ik iets anders in het land ging opzoeken alszuiker, daardog wehneer
dinge in het Bos (myns oordeels) te vindcn waren, indien het zelve doorgaanbaat
was. want het Bos is zo digt met diftelen en doornen bewailen. dat ik myne Slaven
voor my heenen moil zenden met bylen in de hand om voor my een opening te hak*
ken, om eenigzins door te geräken, dat dog zeer beiwaarlyk viel.
Deze bruine met wit en ivvarte vlakken vercierde Rups vond ik etende deze bladen,
den 14- April 1701. is fy in een Poppetjen verändert, daat uit den 26. dito een
bruin en witte Cappelle voortquaam met 4. oranjen geele vlakke op den achterfte
vleugels verzien.
Noch waren op deze plant witte beesjes, nadragcnde haar oude huit aan het achter
ly f , etende groene luizen die Goedaart in het eerfte deel op het 90. blad be-
fchryft, en die op deze plant waren , den eerften April maakten iy een geipinft,
uit het welke den dagen daar na deze houtverwige vliegen voorkwamen.