Van de Eilanden Walcheren en Schouwen, to t dat van Zuidbeveland overstekende, ontmoeten wy hier
Boeren en Boerinnen, van wie men met regt kan zeggen: Deze menschen zyn geheel goud en zilver.
Wanneer men namelyk de Vrouw, van de kruin des hoofds tot de voeten, en den Man. wederom, van
de voeten a f tot onder de kin to e , aanfchouwt, ziet men op de geheele lyn goud en zilver blinken. Zo
veel glansryks verdient te meer omftandig beschreven te worden, om dat het van onheugelyke tyden af
by deze Eilanders in gebruik is. Hier pronkt een jonge Landman nimmer beter, dan in een’ geelen chits-
gebloemd o f damasten Hembdrok, met eene rei doorluchte zilvere knoopeu, boven welke twee
andere mede doorgewerkte goudenknoopen uitfteken, dienende om het hembd aan den hals vast te maken.
De band van zyn Broek is , van vooren , voorzien met twee groote zilvere knohhelknoopen , en
nog met twee kleinere om de zakken te fluiten. Onder de knieën draagt h ij, om de koussen vast te maken
, Iedere riemen, mede met groote zilvere knobhelgespen gefloten; eindelyk op de fchoenen draagt hy
wederom andere groote, maar platte zilvere gespen, die een groot gedeelte van den Voet bedekken.
Voegt men by dit alles nog een groot zilver horlogie, aan het horlogie eene zwaare zilvere ketting, en
aan deze ketting nog eene menigte zilvere ornamenten hangende; ziedaar meer als noodig is om den-
rykdommen, liever dan den goeden fmaak, der Zeeuwfche landlieden eer aan te doen.
De Boerin zelve, ware heur gelaat minder bevallig, heur gestalte minder zwierig en heur Hoed minder
vrolyk opgetooid, zou insgelyks, door overvloed van goud en. zilver, een onangenaam voorkomen heb?
ben. ’t Is waar, zy wordt ook hier in heur uiterste opschik vertoond, gaande heure vrienden bezoeken'
( ’t geen men daar noemt: uit [pelen paan). Heur aangezicht i s , voor een groot gedeelte, bedekt met
die gouden en paerlen sieraadjen, door ons meermalen beschreven; e n , als of de vertoning van zoveele
vreemde rykdommen ten koste van natuurlyke schoonheden behoorde vergoed te worden, ziet men eene-
groote chitze Lap (byhaar Buik genoemd) die deze schoone,van de kin af to t verre beneden den boe*
zem to e , overdekt. Dergelyke bedekken ook de mouwen, to t aan de ellebogen, alwaar zy met een gou-r-
den knoop fluiten. H e t, by haar zoogenaamde, Steblyf is van zwarte zyde damast met witte bloemen,
waar over kruisgewyze vastgemaakt een zyde lint met zilvere en gekoleurde bloemen doorweven. Onder
aan het keurslyf ziet men eene groote zHvcrc Ro o s, zynde een haak, waaraan de roode Voorschoot
vast gemaakt is. De bruine damaste ro k , waarvan flechts een klein gedeelte hier gezien wordt, heet inde
Zuidbevelandsche taal Schobben. Dat men denzelven zo ziet ryzen en zig breed uitzetten, geschiedt
alleen wegens eenige andere gestreepte en baaijen rokken, die hem onderfteunen. Op de plaats, daar
het Steklyf flu it, is met eene groote zilvere Gespe vast gemaakt een Iedere Riem; aan deze riem hangt'
eene zilvere Ketting, aan deze ketting eene segryne Schede in zilver beflagen en in deze schede steken»
een Mes en eene Vork mede in zilver gemnteeri.