Wanneer wij de westelijke kust van Friesland verlatende-, naar het binnenste gedeelte van dat gewest
reizen, daar ontmoeten ons bekoorlijke, wel op eene gelijkvormige, doch oneindig fijnere en meer met
den goeden smaak overeenkomstige wijze gekleede vrouwen. Het is, in de daad, onmogelijk in eene,. van
de verfijningen der mode zo geheel onafhangelijke, kleding meer netheid , meer aangenaamheid en bevalligheid
vereenigd te vinden, als in die van de twee Friesscke vrouwen (op PI. 1 1 . ) verbeeld. Deze persoon«*
verwonen het geen men de twee uiterste standen der vrouwen in Friesland kan noemen.. De eene, met
heur ronde stroohoedjen, sterk gespierde armen en bioozende wangen, met een’ wijd open rooden hal*?
doek, dié het oog schijnt te lokken, terwijl heur witte doek, met een gouden fiot digt onder de kin .toegemaakt,
de nieuwsgierigheid verbiedt, is Hechts eene boeren meid, die haar besre pak aangetrokkén
heeft om verssche boter aan de markt te brengen. De Dame, aan wie zij dezelve^te koop biedt, en die
haar naar heüre wooning schijnt te wijzen, is met alle de cierlijkheid eener rijke Friessche vrouw gekleed;
de uitgezóchte fijne ftof van deze heure kleding, en de rijke kam. die heur hulsel uitmaakt, zijn de hoogste
graad van weelde, die zig een Friessche vrouw ooit veroorloofd heeft. Welk een jammer, indien de
mode, met heure grillige invallen, dit prachtig zamenstel, der stroom - godinnen waardig, kwam stooren ! Hoé,
veel doorschijnende , teruggekaatste, smeltende lichtjes, die het oog bekooren, zou de aandacluige reiziger
daardoor moeten missen! Niets is ’ er in het gewaad eener Friesinne zo aanmerkelijk, als haar kapr
sel, bet welk zelfs vreemd zou kunnen voorkomen , deed niet de bevalligheid, die het aangezicht daarvan
ontleent, deszeifs onmatige grootheid vergeten. Terwijl het voor de kunst onmogelijk was in één tafreel
dit kapsel met alle deszeifs deèlen zichtbaar te maken, zullen wij daarvan eene beschrijving aan den lezer
voorstellen. De gröote friessche Muts is somtijds geheel kant, somtijds is de bodem o f kap van gaas, of
batist, doch de breede neérhangende rand is altijd van kant gemaakt. Deze Mats zit van achteren aan het
hoofd vast door middel van het zogenaamd hoofdijzer,, ’ t welk in *t midden zeer smal zijnde, naar de einden
breeder toeloopt, en met twee fraai bewerkte knoopen aan de zijden des hoofds fluit. Aan deze knoppen
hegt verder een lang goud- of zilveren draad, als een hoepel gebogen , dienende om de breede Muts
van voren op te houden. Op die Muts dragen de Friessche Dames een’ even zo grooten platten , hoed van
het fijnste stroo gevlogten, met eene ondiepe holligheid agter^daar dezelve op het hoofd rust, en dus
niet ongelijk aan èen groote oester schulp; van dezen hoed, die met eene schitterende chitse voering voorzien
is, hangt aan beide zijden des hoofds een breed zijden lint, dienende om het geheele kapsel,des
noods, tegen de ongemanierde nieuwsgierigheid en lompe aanvallen. van éEoIns wilde kinderen te beschutten.