Wie bij Tacitus gelezen heeft deszelfs beschrijving van de bataafscbe vrouwen, herinnert zig ooit wat,
.Tiij in ’ t bijzonder van derzelver goud - geele hair verhaalt. Deze hairkleur behaagde de romeinsche
•vrouwen zo zeer, dat zij niet dan met geelgeverwde hair ten hove verscheenen: in dien tijd kapten
■ Zig namelijk de romeinsche matronen op zijn bataafsch, gelijk bij ons de aanzienlijke vrouwen zig
. onlangs & la brutm, a la grecque kapten. Wonderlijk is het dat zig het origineel van dat pourtrait
.door Tacitus gemaaid, ja zelfs het daarbij vermeld middel om het hair goudgeel te verwen, heden
mog in de bataafsche republiek bevindt. Op drie mijlen aflland van de overijszelsche kust, ligt een
kleen, ais in ’ t midden van de Zuiderzee geworpen eiland, ’ t welk alleen door visschers bewoond
•wordt. Nevens het aloude bedrijf der eerste Batavieren , hebben deze goede eilanders hunne gebruiken,
■ en eene soort van klederdragt overgehouden, die door niets veranderd wordt-: zie hier een korte
•beschrijving derzelve voor beide gedachten. De huisman (PI. 8.) verbeeld, is bezig zijn gescheurde
net te doppen. Zijn hoofd is gedekt met een soort van mins o f calet van digt in malkander gebreide
woile; zijne kleding bestaat uit een roodbaaije hembdrok met zilvere knoopen; over dezen, een donker
■ blaauw kamisooltje met een rood pasfement omgeboord en met drie of vier zilveren knoopen van onderen
vast gemaakt; en over deze beiden, een’ wijden pijenrok. Verder draagt de man een zeer wijden
broek van dezelfde stof, grijee wollen kousfen, en wit geschuurde klompen aan de voeten. Aldus
.toegetakeld tart hij de ruuwe baaren en de woedende stormen.
Schoon zijn de vrouwen op het eiland Ens, ook Schokland genaamd, heden nog zo schoon als
ten tijde van Tacitus! doch haare kleding is vreemd. Men zie de monteering van een’ trommeiflager,
p f den gala-Iivereirok van eenen lakei, met galon over alle de naaden voorzien: zodanig ziet ’er,
voor een gedeelte, de kleding van de Schoklandsche vrouwen uit; ’ t geen des te merkwaardiger is ,
-om dat die veelverwige kleding, zedert eeuwen op haar eiland in zwang, en nergends anders in gebruik
is. Deze vrouw (Pk 8.) is gekleed met een scharlaken borstrok met mouwen, die onder den eH.'-
,boog met een’ knoop toegemaakt zijn, en wanneer zij omgeflagen worden, eene damaste voering
yertoqnen. Op den schouder is een roode lap met geel passement opgecierd; de borstrok
js mede langs de kanten met een geel passement omgetrokken, en een geel streepje is in ' de
naaden van du mouwen ingenaaid. Deze roode borstrok, welke van vooren rond uitgesneden is en
^ene wijde o.vaaje qpening voor de borst maakt, is van boven en van onderen met haaken toegemaakt;
in het midden van deze opening is de borst met eene scharlaken lap gedekt. Over den borstrok, draagt
de vrouw een donkerbiaauw rompje zonder mouwen; dit laatste, hetwelk voor de borst zo wijd open
is , dat men den geelen boord van den onderborstrok zien kan, is onder de kin met een eenvouwdig
wit lintje yastgemaakt, maar onder aan, door middel van een geel lintje met eene roode streep in °t
midden, driehoeks wijze geregen. Om den hals heeft zij vier i v ijf strengen roode koraaien met een
breed gouden flot .van vooren, en hier boven , onder de kin , een paars en blaauw geraiten doek, zodanig
toegeknoopt dat de beide flippen over de schouders nederhangen, Heur muts is van ongeverfd linnen,
maar door veel stijfsel en blaauwsel hard en blaauw gemaakt; deze muts is niet met kant, maar met
ingenaaide gaatjes van vooren vercierd, en op den top van het hoofd met plooijen te zamen getrokken.
Rondom de muts steekt overal het geele hair door; boven het voorhoofd als kleine vlokjes,
aan de beide zijden als langwerpig neerhangende lokken, en van achteren vrij en golvende langs den
zug. Het overige van de kleding bestaat in een donker grijze wollen rok , een voorschoot van
.dezelfde ftoffe, doch blaauw en met groote plopijen geperst, paerl gekopleurde koussen, donker blaauw*
.gokken ^ en wjt geschuurde pompen.