er van afgescheiden, tenvijl Borneo, Sumatra en het Maleische
schiereiland nog bleven vastgehecht.
Te dien tijde was de familie der Sapotaceae nog niet voldoende
gedifferentieerd om die bijzondere soorten voort te brengen,
welke een getah pertja houdend melksap leveren.
Toen in eene latere période de daling toenam en de coramu-
nicatie met het vasteland werd afgesneden, had deze differentieering
al plaats gehad en bleven de getah-pertja boomen beperkt tot
de eilanden. waar zij nu bestaan.
Het is zeer waarschijnlijk, dat nevens de trapsgewijze over-
strooraing van de tusschenliggende gedeelten vasteland, ook
vulkanische invloeden mcdegewerkt hebben aan de verdere ver-
brokkeling van het land; een reeks van vulkanische bergen bestaat
nog op Sumatra en Java, en wij weten van de kortelings (1883) plaats
gehad hebbende uitbarsting op Krakatau in de Straat Soenda,
welke verwoesting zoo’n catastrophe kan te weeg brengen.
Behalve de algemeene toestand van het klimaat, als verschil
van temperatuur, graad van vochtigheid, heerschende winden, enz.
hebben de locale tocstanden. als de samenstelling van den bodem,
de hoogte boven de oppervlakte der zee, de afstand van de
i| waren verkregen van Sapotaceae en sommige zeifs van hetzelfde
¡1 geslacht, namelijk Palaquium en Payena. Het was daarom eenigs-
■I zins voorbarig deze „gom’’-houdende boomen i) in het „B u l l e t in”
van den Berlijnschen plantentuin te beschrijven als getah-pertja
boomen.
Slechts één der gommen van Nieuw-Guinea, welke tot hiertoe
aan mijn oordeel onderworpen zijn, bevat een klein percentage
van eene caoutchouc-achtige zelfstandigheid.
Expedities voor de opsporing v .an Getan boomen,
Ge hebt vernomen, hoe de inboorlingen reeds in het begin
gretig zöchten naar Taban-boomen en hoe zij die bijna overal
in den Indischen archipel ontdekt hebben.
In Europa was natuurlijk slechts weinig de aandacht op deze
zaak gevestigd, totdat er genichten verspreid werden, dat, ten
gevolge van de barbaarsche \erwoesting der boomen door de
Maleiers, het zou kunnen voorkomen dat de verdere levering
van getah-pertja plotseling ophield, indien geen maatregelen
werden genomen den staat van zaken te vetbeieren, hetzij door
de inzameling van de getah bij de wet te regelen, of, indien dat
kust, enz. een belangrijk aandeel in de ontwikkeling van bijzondere
eigenschappen van de fauna en flora eener landstreek en verklären
zij ons, waarom de getah-pertja boomen zoo onregelraatig
verspreid zijn over de verschillende eilanden, en zelfs op sommige
gedeelten daarvan m ’t geheel niet aanwezig zijn.
Omstreeks zes jaren geleden vroegen de directeuren van de
Deutsche New-Guinea-Kompanie mij, of ik het waarschijnlijk
achttc, dat getah-pertja boomen zouden gevonden worden in
Kaiser Wilhelms-Land, hetgeen zij aannemelijk achtten, daar het
noordelijk gedeeite van hun grondgebied op dezelfde breedte
ligt als het zuidelijk gedeeite van Borneo oi Sumatra — maar om
redenen, die ik zoo even getracht heb u te verklären, durfde ik te
voorspellen, dat waarschijnlijk geen getah-pertja boomen daar zouden
worden gevonden. Om echter zekerheid te hebben, gaven de
directeuren hunne plantkundigen order scherp uit te zien naar
getah-pertja boomen op hun verkenningstochten, en ik verschafte
hen de noodige inlichtingen om de herkenning te vergemakkelijken.
Sinds dien heb ik van tijd tot tijd monsters van verschillende
soorten van gommen ontvangen, welke daar zijn verzameld, doch
tot nog toe vertoonde niet een gelijkenis met echt getah-pertja,
ofschoon verscheidene, bijvoorbeeld Getah susu, Marau en Natu,
niet mogelijk was, de getah-pertja boomen aan te kweeken, zoo
als gedaan is raet de cacao, koffie, kina en andere.
Met dit doel voor oogen, droeg de Fransche Minister van
Posterijen en Telegrafie, M. Cochery, in 1881 M. Sdligmann-Lui
op, zieh eerst naar de Maleische gewesten te begevcn om de
getah-pertja boomen te bestudeeren, en dan naar Fransch-Cochin-
China, om ze daar te zoeken, en indien zij er niet werden gevonden,
na te gaan of zij in die streken niet zouden kunnen
worden gecultiveerd.
M. Sdligmann ging dienovereenkomstig naar Singapore en
ving van daaruit een verkcnningstocht aan, eerst naar Pinang,
daarna door de Straat van Malaka, naar Deli op de Oostkust
van Sumatra, van Deli volgde hij de kust tot Asahan, hier in
het binnenland doordringende längs de rivier Ajer Siloh, tot op
de hoogte van het dorp Pasir Mandogei, waar hij verschillende
») »Ueber einige Gutlapercha-Batlme von Kaiser Wilhelms-Land”
A. Engler. Notizblatt des Botan, Gartens zu Berlin, 189S, No. 3. bis. r
soorten van getah-pertja boomen vond, waaronder de Mayang
derrian of echte Taban.
Terugkeerende naar Asahan, volgde hij weder de kust tot
Siak, ging de rivier v.an dien naam op tot op de hoogte van
Pakan Baroe, waar hij de Balam sundek aantrof, welke hij reeds
lager op de rivier gevonden h ad ; maar de Taban-boom dien
hij zocht was nog zes dagreizen hooger op, in de bergen.
Hij keerde terug naar Siak en toen naar Singapore. Van daar ver-
trok hij naar Saigon, naar welke plaats liij van te voren eemge jonge
getah-planten t) had afgezonden, en ging verder noordwaarts door
Cambodja en een gedeeite van Siam. Ofschoon Söligraann niet
zeer gelukkig was met zijne zending en hij den Minister moest
mededeelen, dat getah-pertja boomen noch worden gevonden in
Cochin-China, noch in Cambodja, en bovendien daar waarschijnlijk
niet zouden kunnen worden aangekweekt, was hij toch
na zijne terugkomst, doch zij vergeleken hunne aanteekeningcn
en stemden in hunne conclusien met elkander overeen. Hij was
toen ook nog onbekend met Mr. Wray’s expeditie in Perak.
Ieder van de drie expedities, die ik tot hiertoe heb vermeld,
namen slechts den körten tijd van eenige raaanden in beslag,
maar die van M. Sérullas, welke nu volgt, duurde bijna vier
jaren, namelijk van 18S4 tot 1887.
Daar de planten, in 1881 door Séligmann op Sumatra verzameld,
Saigon niet hadden bereikt, verzocht de directeur van den planten-
tuinaldaaraan de autoriteiten te Buitenzorg, om jonge planten van
de Niato balam tembaga, door Burck te Ampaloo ontdekt,
maar in plaats van dc planten, waarom gevraagd was, werden
„andere van eene betere soort, bekend als Hookeds Isonandra"
geleverd.
884 en M. Sérullas, die toen te Saigon was, raadde
in Staat een groot aantal mededeelingen te verzamelen van de l| het gouvernement, de planten
verschillende volken 2) waarmede hij gedurende zijne reis in ¡; van Singapore ontyangene, daar zij met
Malesia in aanraking kwam, en deze bracht hij te zamen
zeer degelijk rapport.
De tweede expeditie was een Engelsche,
te neraen, nöch andere
van de goede soort waren.
Ten gevolge hiervan, droeg de Fransche Regeering aan M.
Sérullas op, zieh naar het Maleisch schiereiland te begeven en
het schijnt } zelf de planten te verzamelen, welke hij dienstig achtte.
" — '■ Sumatra door het voorteekomen uit eene door den Fraulichen consul te Singapore l| Te dier tijde - . . N- e.d, Indische Gouvernea.
an het gouvernement van de Straits Settlements gerichte vraag ; ment onveilig verklaard, wegens de onderlmge oorlogen tusschen
ora inlichting betreffende de voortplanting van getah boomen. verschillende Batak-staramen i).
De Britsche resident te Perak gaf daarop den beheerder van ' Gedurende de lange voorbereidende exjieditie op het M ansche
het museum te Thaipeng, Mr. Leonard Wray Jun., last het land schiereiland, vond M. Sérullas een memgte yolwassene Taban
te verkennen en hem te rapporteeren over de verschillende !i merah en Taban sutra boomen m de wouden van de wilde
boomen, waarvan handels-getah-pertja wordt verkregen. Sakais op onafhankelijk gebied, maar hij moest, door koortsen
Mr. Wray, welke in het begin van 1883 zijne expeditie aanving, aangetast zijnde, zwaar ziek naar Frankryk terugkeeren, Nauwe-
was in Staat een groot aantal exemplaren van getah-pertja- en ' lijks hersteld, vertrok hy opnieuw naar net schiereiland en bracht
caoutchouc-voortbreSgende planten te verzamelen en deze te ' van daar met veel moeite de verkregene planten naar Sinppore.
wnden am de botanische tuinea te Calcutta. Ceylon en Kew, Het was hier, dat ht], na het gonvernement van Cochmchina
voor ondersoek en identiHeatie. Hij sond een helangiijk rapport >) e.jn succès m het verkr.jgen van geachtkte planten te hebben
aan Sir Hugh Low in September 1883, waarin hij verscheidene roedegedeeld en op antwoord wachtende, in April 1887 m
inlichtingen geeft betreffende getah-pertja boomen, ") de hoe- |, de jungles _van Biikit Timah de authentieke exemplaren van
veelheid getah daarvan verkregen door de Maleiers, en andere Hooker’s Isonandra gutta m bloei vond, eene ontdekking,
nuttige gegevens. Hij wijdt uit over de verkwistende wijze, welke hy terstond naar Saigon berichtte.
waarop de gom door de inboorlingen wordt verzameld en raadt , Het gevolg hiervan
aan, de schors (welke in gedroogden toestand meer dan ii<>/o door Sérullas
og etah-*p ertja bevat en nu wordt weggeworpen) te beniitten voor I plante-n- .1«w erig--e.r.d...e..,
het extraheeren van de gom.
ra'adt , Het gevolg hiervan was, dat dc Gouverneur nu al de vroeger
Onmiddellijk nà de Engelsche onderzoeker volgde een Neder-
landsch botanicus. Dr. W. Burck, destijds onder-directeiir van
’s Lands Plantentuin tc Buitenzorg op het eiland Java, die van zijn
gouvernement bevelen ontving zieh naar Sumatra te begeven
en de getah-pertja voortbrengende boomen in de Padangsche
Bovenlanden te bestudeeren.
Dr, Burck onderscheidde 14 verschillende soorten, waarvan
ik echter slechts twee zal vermelden, namelijk de Niato balam
tembaga of doerian van Arapalo (Alaban), welke een uitstekende
soort getah-pertja bevat en de Niato balam bctringin of sundai,
welke getah soondie, een 2e soort materiaal, voortbtengt.
De eerste staat gelijk met de Palaquium oblongifolium cn de
laatste met Payena Leerii, welke beide zijn beschreven.
Dr. Burck’s verslag aan de Ned. Ind. Regeering is gedateerd
10 Januari 1884, het is in het Fransch vertaald in 1885 en
versclienen te Saigon, in het blad „Cochinchine Française” .
Het is een bijzonder kostbaar geschrift, dat een groot aantal
oorspronkelijke mededeelingen bevat,
Eenige jaren later werd het gevolgd door een andere zeer
leerzame studie, over de Sapotaceae van Nederlandsch-lndie en
over de botanische oorsprong van getah-pertja *), welk geschrift
een standaardwerk over dit onderwerp is geworden.
Bij de terugkeer van zijne expeditie bracht Dr. Burck een
aantal jonge getah-pertja boomen mede, welke gepoot werden : stelde. 2)
in den plantentuin te Buitenzorg en daarna zijn overgebracht naar
den daar dichtbij gelegen ciiltuurtuin te Tjikeumeuh. Hij zond
ook gedroogde exemplaren der planten aan verschillende herbaria
in Europa, 0. a. naar Kew.
Dr. Burck hoorde van M. Sdligmann’s verkenning eerst
' door Sérullas op het Maleische schiereiland verzamelde
" 'inten weigerde, en alleen wilde aanneraen exemplaren van de
...igineele Isonandra gutta uit cle wouden van Singapore.
Dit besluit werd naderhand ingetrokken door de tusschenkomst
van M. De Lanessan, Professor in de botanie aan de Faculté de
Médecine te Parijs, die in dien tijd in Malesia was; de planten
werden toen naar Saigon gezonden,
Niettegenstaande Sérullas er ten ergste voor gewaarschuwd
had ze niet in den drogen moesson over te planten, werd dat toch
gedaan. ’t Gevolg was, dat ze aile dood gingen.
In December 1887 ging Sérullas weder naar het Maleische
schiereiland, maar in plaats van jonge boomen nam hy nu takken
van oude met loten er aan en bracht ze naar Singapore.
Hier kweekte hij ze zorgvuldig op en binnen 3 maandcn had
hij de voldoening, op zijn minst 20 krachtige loten op iederen
stek te zien.
Sérullas ontving verder opdracht, om zaden van de Isonandra
gutta in de bosschen van Singapore te verzamelen, doch hem
werd de hulp welke hij aan den minister vroeg, gewetgerd
en terwijl hij zijne verzameling voltallig maakte, kreeg hij een
hevigen aanval van dysenterie. Weder voor zijne gezondheid
naar Frankrijk terugkeerende, wachtte hem daar de teleurstelling.
dat zijne opdracht ingetrokken was, en dat al de plantjes, welke
hij te Singapore met zulke eindelooze zorg en moeite had
opgekweekt, door het Fransche gouvernement aan hun lot waren
overgehaten — orodat men geen belang meer in de zaak
') Ilet schijnt, dat nl de plnnler. door M- Séligmnnn-Lui n.iar Saigon
gezonden op de eene of andere wijze zijn zoek geroakthij fninneaankomst m
Fransch-Indo-Chiua (E. .Sérullas. Lum. ileHr. 18^ deel 38. pag 407, *
S) Ammtes ttUgraphiques, 1SS3, deel 10. pag. 481, * S73- '
3) Journ. Slrails Branch Bor. Asiat. Soc. 1883, No, 12 pag. 207,*
') De taban merah en taban sutra, leverende de echte getah-pertja en
de boom, leverende de getah soondie, beneveus andere soorten van Diehopsis
(Palaquium) eu Payena,
‘ ) Cochinchine française. tBxcursions et Riconnaissanees”, Saigon. 1885,
deel 9, biz. 153—207.* Volgens M. Sérullas is deze vertaling niet getiouw.
•) »Sur les Sapotacées des Indes Néerlandaises et les origines botaniques
de la gutta percha” door VV. Bui-ck, Annales ein Jardin Botanique de Bui-
tenzorg 1886, deel 5, blz. 1-85.»
Aldus eindigde de, tot op heden de laatste, regeenngs-
expeditie voor het inzamelen van getah-pertja boomen, *) Wij
zullen nu zien welke pogingen werden gedaan om ze aan te
kweeken.
I) Aan eenige verwikkelingen in de Bataksclie landscliappen (Midden-
Siimatra), le wijten aan een Batakscli priesteihoofd Singa Mangaradja
genaamd, die zijn geestelijk gezag io gevaav beschouwde door de vestig'og
der Barmensche missionarissen, werd destijds door het krachldadig optreden
vao het Ned. Ind. gouvernement een einde gemaakt. Er is geen sprake van
geweest dat Sumatra door de Regeering onveilig is verklaard.
{Noot -jan het Kol. Museum.)
3) Zie Sérullas interessante artikeleu in La Lumih-e ileetr. 1890, deel
38, blz. 351,* 405,• 462,* 524,* 570,» 612.* Ook zijn opstel in de Compì.
Rc7id. 1S90, deel III, pag, 423 *
3) Mr. H. N, Ridley maakte eenige botanische uitstapjes in dejaren 1890
tot 1893 in Pahang, Kelatan. in Tringganu, cd vond de Palaquium gutta
op verscheidene plaatsen in de Talian wouden; hij zegt dat ze daar nog in
groote menigte zijn, eu dat eene aanzienlijke lioeveelheid getah-pertja nog
door de Sakais verzameld en aan de Maleiersverkoclitwordt. Tratis. Linnean
Soc. {Botany) 1893, deel 3 blz. 271. 3I7-'’’