misschien veel aan cle zon is blootgesteld to weinig vocht j
uit clen bodem kan trekken.
De bladeren zijn samengedrongen a .........- ......... .
en zijn afwisselend geplaatst; hun vorra is omgckeerd ei-lancet- ,
vormig; zij hebben een kleine spits aan den top. Bladeren van ,
oude boomen meten in de lengte lo a 12 cM. en 4 a 5 cM. in
de breedte, in het midden van het blad, terwijl die van jonge
boomen veel grooter zijn en eene lengte bereiken van 23 cM.
en eene breedte van bijna S cM.
Ik decl dit mede om aan te toonen, dat verschillen in de
grootte en den vorm alleen niet voldoencle zijn, om een verschil i
in soort aan to diiiden, zooais soins wordt verondersteld. Ü
Het bovenvlak van de bladeren is beider groen en de onderzijde
goudbruiii, wanneer de boomen jong, en roodachtig bruin, wannecr
ze oud zijn; zij zijn deze kleuren verschiildigd aan de tegenwoordigheid
van een dichte laag zijdeaclitige haren, welke
eveneens de middelnerf van het blad en den bladstengel bedek-
ken; de laatste is ongeveer 2 a 3 cM. lang.
De zijnerven entspringen rechts en links uit ele raiddelnerí
met bijna rechte hoeken, en zijn niet zeer ¡n liet oog vallend,
daar zij in bet weefsel van het blad zijn weggezonken. Men
telt er 20 tot 30 aan iedere zijde: dit is van belang te weten, zooais
wij in (le volgende lezing zullen zien. Dc bloemen, waaryaii er
vier bij elkaär zijn geplaatst in de oksels der bladeren, zijn wit;
(le kelk is van een goudbruine kleur; er zijn 12 meeldraden
raet pijlvorniige buitcnwaartsgekeerde hclniknoppen, in eene
enkele rij geplaatst in den hals der bloemkroon.
De eierstok is bovenslandig en zes-hokkig en emdigt in één
enkelen stamper, welke veel langer clan de meeldraden is (zie
fig. I en fig. 4). De vrucht is een vleezige eivorraige bes,
omstreeks 4 cM. lang en sVs micldellijn (zie fig. i en
fig- 5)-
Fig. 4.
Met is een boom van geringe afraeting, de bladeren zijn meer
gcelachtig bruin op hunne onderzijde.
(le einden der takken I De bloemen hebben een roode tint en men zegt, dat het
uiterlijk van cle schors geheel verschillend is van de Taban merah. ')
Fig. 5.
I.. Wray, toe. cit., pag. 212.
\V. II. (le Vriese, >De Handel ii Getali-l’ertja’'. Leiden 1856. pag. 3
l’ .\I..\QUIUM OBLONGIFOLIUM.
De Paytna daartegen, hoewel eveneens behoorende tot de
Sapotaceae, verscliilt veel meer van de honandra. De bladeren
zijn verschillend van vorm en hebben. als zij nog jong zijn, een
roodachtige tint: de bloemen zijn wit en de vrucht, welke vleezig
is en voorzien van een soort van hoorn, heeft een zoeten smaak
en wordt door de inboorlingen gegeten,
Een tak met bloemen en vrucht van elk dezer soorten is voor-
gesteld in fig. 5 en 6.
De getah’s van deze twee soorten van Palaqmam zijn by dc
Maleiers bekend onder den naam van getah taban merah en getah
taban sutra en die van dc Paycna als getah sundck of sooni of
soondk\ de laatste is de correcte Anglo-Maleische sclirijfwijze.
Het Maleische woord getah duidt de kleverige uitvloeiing van
de plant aan en getah taban de afscheiding van die bijzondere
soort, welke taban genoerad wordt.
Daar van dezen boom en met van de pertja de gom, welke
„getah-pertja” gcnoemd wordt, wordt verkregen, is het te betreuren,
dat bij den eersten invoer in Europa haar den verkeerden
naain werd gegeven, maar in verscheidene oudere schrifturen
werd (le juiste naam getah taban o f iuban gebruikt.
Fin. 6.
Palaquium Gutta.
!k heb tot nu toe gesproken van „de" getah-pertja boom, alsof
er slechts ddne soort was, welke dit kostbaar artikel oplevert cn
ik deed zulks ora de zaken niet te gecorapliccerd voortestellen,
doch het is noodig dat ik u vertel, dat, alhoewel de m de eerste
jaren geleverdc getah-pertja slechts van die enkele boomsoort
afkomstig was, welke ik u beschreef, men thans weet, dat de
tegenwoordigc handelssoorten, van zeer ongelijke waarde, de
producten zijn v.an even zoovele verschillende boomen.
Ik kan onmogeiijk u al deze soorten beschrijven, zelfs al
waren zij zeer goed bekend, hetwelk echter nog lang niet hct
geval is, doch ik moet minstens nog 2 soorten vermelden, welke
bijzonder belangrijk zijn. De eerste is cle Diehopsis oblongifolia
of Paiaquiwn oblongifolium Burck. de 7 'aban sutra van Perak >)
en (le twcede de Paycna Lcerii Benth. et Hook. (Keratophorus
Lecrii Ilasskarl) of Sundek van Perak, Niato btdeni barlngin (of
soendi) van Sumatra.
De eerste is nauw verwant aan de Taban merah ¡Palaquium
guild), dc hierboven beschreven plant, en inderdaad beschouwde
zijn ontdekkcr. dc Ncderland.sche plantkundige de Vriese, 2) haar
slechts als eene varieteit van Hooker’s m e n heeft
nu evenwel ingezien, flat hct een afzonclcrlijke soort is.
De Engelsche uitspraak (le woorden gutta percha komt
.) L. Wray. r
dicht bij die dc oorspronkelijke Maleische uitdrukking
getah-peiija. ')
Geografische verspreiding.
Ten tijde dat Montgomerie zijne eerste monsters verkreeg,
waren er getah-pertja boomen in overvloed in de oude bosschen
van het ciland Singapore, welke zieh tot nabij (le stad uitstrek-
tcn cn (le gedroogde monsters door Dr. Oxley naar Kew
gezonden kwamen uit de wildernis van Bukit Timah, slechts
zcven mijlen claarvan verwijderd.
Onder de monsters, mij door Prof. Sérullas verstrekt, zyn
verscheidene, die door hem in deze zelfde streek zijn verzameld
in 1887 en 1893. hiervan is verzameld van eene afstammeling
van den zelfden boom, waarvan de historische tak door
Oxley word genomcn en welke Sérullas werd aangewezen door
Don José D’Almeida, de jongere, die Oxley vergezelde naar
Bukit Timah in 1847.
Ik vernam wm iemand te Singapore, die onlangs (Sept. 1897)
Bukit 't'imali bezoclit, dat hij negen wilde Isonandra's zag (die |
uitstekend floreerden, doch tamelijk ver uit elkander stonden) |
en dat er nog ettelijke in het bosch verborgen zullen zun. ]
Mr, Ridley, directeur van clen botanischen turn te Singapore,
was zoo goed hem te vergezelleii en bijgevolg kan er geen
twijfel zijn oratreiit de identiteit van de boomen. Mr, Ridley '
echter is van meening, dat zij gegroeid zijn van zaden, en met ¡
van uitloopers, zooais Sérullas vermeent. !
Eenige jaren geleden. toen eerstgenoemde heer in Engeland |
was, vertelde hij mij, dat hij van het bestaan van de Isonandra- :
boomen te Bukit Timah afwist en er zelfs geregeld het oog op
had laten houden, lang voor Sérullas ze ontdekte in 1887. -) j
Voor 1S57 zijn alle groote getah-pertja boomen op Singapore j
door de .Maleiers geveld en mi zijn er slechts weimge meer op .
het eiland (behalve die te Bukit Timah) *) welke later zyn
opgegroeid, namelijk : een in Pasir Panjang, een in de Botanic
Garden en een paar in een plantage in het noorden.
Hij is ook aangetroffen in Siak, Kampar, Indragiri, Tongkal,
Diambi en Palembahg op Sumatra en Broenei op Borneo, t) Sinds
(lien tijd is de boom gevonden in de noordelijke en nooril-
oostelijke gedeeltcn van Borneo, op de westkust van Sumatra
en in eenige andere districten der west- en oostkiisten van het
Maleische scliiereiland. _
Het gebied, waar al de echte getah-pertja thans van tliuin
komt is op de kaart aangegeven door een rechthoekige grenslijn.
Gii zult bemerken, dat deze grens zieh uitstrekt 6 graden aan
iedere zijde van den evenaar en van 99“ tot itgO oosterlengte;
zii omvat dus 12 breedte-graden en 20 lengte-graden, hetwelk
gelijk stoM a.ii eene oppervlnkte v .n 1,140,000 vierkante mijlen,
maar liiervai
daarvan is nog slechts
den groei van getah-pertja boomen.
De boom in den hortus was oorspronkelijk beschreven als
Isonandra Taban merah. maar is nu voorzien \’an het opschrift: |
Diehopsis oblongifolia, Borneo. Malesia. ‘) Hy staat in het ,
midden van een grasvcld tegenover het luiis van den directeur, ,
Zoodra de kostbare eigenschappen van getah-pertja m Europa
bekend werden en er een groote vraag naar dit artikel^ kwam, ,
werden de gewesten in de buurt van Singapore met gretigheid door-
zocht tot het vinden van Taban-boomen cn brak er een getah-ver-
z.araclwoecle uit onder de Inlandsche bevolking. Het gevolg \yas
dat tallooze groote en oude boomen onbarmhartig werden vermeld ^
gedurende die eerste vier of vijf jaren en geheele wouden liaarvan
werden ontclaan, gelijk die op Singapore. De exploratie werd
met zulk een ijver aangevat. dat vóór het jaar 1S48 ten emdc
licj), de Taban-boom reeds ontdekt was in Pahang. Johore, Malaka,
Selangor, Perak en Piimng op hct Maleische schiereiland, benevens
oj) (le eilanden Rhio, Gallàng en Singa in den Johore archipel. '
i oppervlakte van i , , ,
1 wordt slechts 40 procent ingenomen door land e
. zéér klein gedeeite geschikt i
Nergens ander.s op den aardbol, buiten deze oppervlakte van
den Maleischen archipel, is een echte getah-pertja boom ge-
vonden, en dit is des te merkwaardiger, daar (le Sapotaceae,
waartoe hij behoort, over al de tropen zyn verspreid en, daar
zij onder de fossielc planten vertegenwoordigd zyn, ook van
lang her dateeren. ,
Fr zal misschien gevraagd worden, of getah-jienja boomen
niet zijn gevonden op de eilanden gelegen nabij die, ingesloten
door de grenslijn op de kaart, bijvoorbeeld op cle groote groep
ten noorden van Borneo, de Philippynen, of de eilanden Celebes
en lava om slechts de raeest belangrijke te noemen.
Het antwoord is, dat tot hiertoe daar geen echte getah-pertja
boomen zijn gevonden. ,
<?iM” -booinen, in dc Maleische bcteekems v.in het woorU,
ziin er zonder twijfel, doch niet van de goede soort. 2)
Dit ma" vreemcl schijnen, tenzij er een voldoendc reden
kan worden aangevoerd, en ik zal trachten u er eene te geven.
Tusschen het Aziatische vasteland cn de eilanden Sumatra, Java,
Borneo en een gedeeite van de Philippijnen, vmilt iwin een
ondiciie zee, meerencleels minder dan 50 vademen, terwyl aan
de buitenzijde van deze streken en rondom Celebes cn de kleine
Soenda-eilanden het water zeer cliep is, zelfs meesta! over de
1000 vademen. , , , ,
llieniit volgt, dat er eene kolossale ovcrstroomde bank bestaat.
welke de vorengenoemde eilanden met het Aziatische vasteland
verbinclt, terwyl de Kleine Boend.a-eilanden da.arvan door een
groote (liepce van water volkomen zijn gescheiden.
Naast andere bewijzen, ontleend aan het geologisch en zoologisch
onderzoek van deze eilanden, toontdit feit aan, datSuroatra,
Borneo en cle Fhilippijnen, vergelijkenderwijze gesproken
eerst kortelings van het Aziatisclie vasteland zijn gescheiden,
terwijl Celebes en de andere eilanden zijn, wat M allace noemt
i;«/-continentale eilanden.
I) Pertjn is <le naam van den boom, die bet plantaardi"e sap (gclnh)
u '’bewceid, dai de boom siju naam liad ontleend aan „PocU.e perlja"
Jielwelk (le eigeuuaam rou zijn van Jut eiland Snmalra, en vermoedelijk
vertastcriug van het Sanskrilpche woord morty.apadi
; aarde of werelil.
Deze beweriug is onjiiist. ,
De .'imnaiman heeft met alle Inlanders gemecn, dat lit] ni
■t hei minste
hegrip heeft van de grootte. pedaantc en ligging vau mja land.
I'oeloe (in het zuivere Maleioch poelau; Jav.i poelb, e.i van daar tn he
Kuropcesch-Maleiscl.: j.oeloe) is indculaad eiland, maar wordt alleen gebcmht
vau wat zieh werkelijk als een eiland aan het oog voordoei; de toepassing
van dien naam op de groote, niet overzienbare landen, is overgenomiin vaa
Volkeren, die wc'l geografische kennis hadden, maar dan niet met het begrip
van een aan alle kanten door de zee bespoeld land.
De Sumatraan spreekt vau jjoelau Atibh, daarentegen alujd van tanali
DJawa (lava), nooit van jmel.an Djawa; hij ziet in poelau met zoozeer
als wcl 7««rf. En aaugezien aan ecu land, of ecu stuk land, dikwijU den naam
gegeven wordt van een pvoduki, dat er gevonden woiyll, zoo is dat poelau
penjn, het land waar de pcrlja-boom grocit, die de beste getah oplevert,
dat land is Midden-Suniatra. . , . , 1
Ann verklarinuen ombreekl het ook met bij Inländer.«, die EiiropeeKh
oiidenvijs hcl.hen gem.icn, en diis met landkaarieii helibeii kennis pmaakt.
Zoo verklanrdc zulk een Menangkabauer. dat jioelau pertja (poelau myo
volgens hun uitspraak) eigonlijk beteekent, dat het maar een klein eiland is,
ceil patjo, (lap), in veigclijking mey het net giooie llindos
lunaosiaii.
Bij (ic groote niassa zal in ’ ien naam poelau pertja —
nooit hooren, die
no-'mt alleen het deel van hct w,........,id, of ...................land, waarvan sprake rgeheel
is, nooit het
waarvan zij geen hegrip heed. Zoo licet Snmatr.a ook poelau
het goiiOland, omdat het ’ '
(lien n
n rijk I, u goiid;
1S85, deel 33, biz. 784.*
Mr. Collins schrijtt daar, dal liij zoo gcliikkig is geweest r
tak en een weinig getah te versclmtfeQ van .lenzvlfdcn boom, waarvan mousteri
naar Sir Wm. J. Hooker weixleu gezonden,
y Zie Mr. Chas. Wilsone's brief aan Sir Wm. Hooker ia Uookir'sjonrn
Hot. 1857, deel 9, bladz. 252.* Volgens Oxley iloc. oil. jiag. 23! waren (h
grootste lioomen reeds in iS.)7 vau liet eiland verdwencn.
<) Mr. Ridley denkt, dat hij hehoorl lot dezelfde soon als de boomen
HiiUit Timah.
De piint-strcep-lynen duiden de waarschijnlijke gedaanten aan
van de twee oude vastelanden, waarvan iedere eilanden-groep
oorspronkelijk een bestanddeel vormde, en ge bemerkt hcie dicht
zii elkander n.aderden op de plaatsen, w.aar nu de kleine eilanden
Bali en Lombok gelegen zijn. Het gevolg is, dat de faun.a en
flora van deze twee eilanden, ofschoon met meer dan 15 mylen
vail elkander verwijderd. veel meer verschillen dan bijvoorbeeld
die van Japan en Groot-Brittonje, welke door een geheel vasteland
van elkander gescheiden zijn.
De streep-lijn volgens Wallace stelt de scheidmgslyn voor
tusschen het Indo-Malcische en Austro Maleische gebied. Deze
liin welke tusschen Borneo en Celebes door g.^at, brengt dit
laatste eiland en de Kleine Soenda-eilanden binnen een geheel
verschillend biologisch gebied, zonder één der eigen.aardigheden
van de Indo-Maleische fauna en flora. . .
Ziin we hct dus eens, dat Celebes cn de Kieme Soenda-eilanc^en
niet zooais dc andere in betrekkelijk recente tyden behoorden
tot het Aziatische vastel.and, d.an blijfl er nog op^te holderen,
waarom J.ava en cle Fhilippijnen zouden verstoken zyn van getah-
pertja boomen, niettegenstaande zij da.arvan wèl deel uitmaaklen,
evenals Borneo en Sumatra.
Dc verklaring is deze ; , , ■ u
Nadat cle tiuiische Maleische fauna en flora op het Aziatische
vasteland eenigen tijd had bestaan, werclen^va.arschynlijk gedurende
(le laatste miocene période eerst de Flulippijnen en daarna Ja\ a
I) Zie >Range of the Gutta Taban Collectors and present ••Vmount of
Imjlorf mìo Singapore" door J. R. Log.m, Journ. Ind. .Archtp. 1848. deel
2. pag. 529-* ............... ,
van al^de lapo^ofae^“ hmGoe'op .rrhutpinjuin gìvondti, ^ûni'
I“ f S S Ä
'’''uc’ ueer F W van Eoden, Directeur van het Koloniaal Museum te H.aarlem,
,nnd mil ook eénc liist van de Safsiactec gevonden op Java en Celebes,
maar ook daarop komen eveneens geeu echte getali-perlja voortbrengende
voor Eeni-e monsters eetah vau Celebes, welke hij m.j zond. zijn p.maly-
seetd, doclYzij kunnen niei beschouwd worden als geloh-tert}«, of-ehoon zy
als zoodanig zijn beschreven.