De geplette en gedroogde bladeren worden in eene van ge-
perforeerd raetaal of draadgaas geraaakte inand gedaan. De
raand wordt neergelaten in een van de extraheervaten D i enDa,
welke dan gevuld wordt met petroleumaether uit bak T i of T3.
De aether wordt tot op kook-temperatuur verhit, door stoom längs
den buiswand van dezen extractor te voeren; de dampen worden
gecondenseerd in C, welke tevens als een terugvloeiings-koeler
werkt. Na eenigen tijd laat men de oplossing een weinig afkoelen,
zij wordt dan afgetapt in bak Ta , vervolgens versehe aether toe-
gevoegd en de bewerking herhaald.
Na fihreering wordt het achterblijvende oplosmiddel van de
pitaat gewasschen raet zuiveren aether uit bak T r welke men
dan laat afvioeien.
Nu wordt stoom toegelaten in den extractor om den achtergebleven
aether (petroleumaether) af te destilleeren; de getah,
welke nog op bet gecondenseerde water drijft wordt verwijderd
en gewasschen,
De twee extractors werken om beurten.
Monsters getah-pertja van bladeren volgens mijn procédé verkregen
zijn zeer licht van kleur, doch vertoonen nog een groen-
achtig tintje, veroorzaakt door de aanwezigheid van bladgroen
(chlorophyl).
Het uittrekken van bladeren volgens Obach’s procEdiI. (Augustus 1896.)
V oor- en nadkelen van du verschillende
bladeren afgedestilleerd in bak T4, die door een stoorageleiding
in verbinding Staat met de condensor C, waarop de uitgetrokken
bladeren worden verwijderd. De getah oplossing. die een weinig
warm wordt gehouden, wordt opgepompt in bak T3, vanwaar zij
o f door eene versehe partij bladeren vloeit, öf indien zij voldoende
dik is, beneden in een van de extractors wordt afgeköeld, door
water in de buisleiding te voeren om de getah te praecipiteeren.
Het bezonken vocht wordt dan afgetapt in bak Ta en het praeci- ij hoedanighed<
EXTRACTIE-PKOCF.SSEN.
Bij de verschillende processen, gebruikt of aanbevolen 0:
pertja uit te trekken, te zuiveren en te harden, zijn
overal naast de voordeelen ook nadeelen aan te wijzen.
De getah-pertja die op eenig
- ...........- de juiste soort boomen
1 getali-
r bijna
1 dit materiaal, in
uldige wijzc Ult den
i5i;u is, bezit al de goede
bijzonder duurzaamheid,
Macnamara. die in zijn rapport mededeelt, dat hij niet aarzelde
als zijn meening uit te spreken, dat deze nieuwe varietcit van
getah-pertja de bekende nuttige hoedanigheden dezer stof bezit
en van gelijke waarde is.
Wdki de kostbaarste is; doch er ii gevuir van vervalschingrnet
melksappen van andere planten, die waardeloos of schadelijk zijn,
en daarenboven is de met de inzameling gepaard gaande ver-
nieling der boomen eene verkwistende en roekelooze handelwijze.
ln dat opzicht is het uittrekken van die deelen, welke van |.
den boom verwijderd kunnen worden, zeker veel verkieselijker ; ■
doch daar tot hiertoe geen voldoend mechanisch procès voor 1
dat doel is aangegeven, moet men wel zijne toevlucht neraen ,|
tot chemische méthodes. Dit beschouw ik als een nadeel, in î
zooverre de duurzaaraheid der getah-pertja, in het bijzonder als [
zij blootgesteld is aan lucht en licht, daaronder lijdt. ■
Het chemische hardings--^xz.(sts, verschilt van het chemische ^
uittrekkings-^xxix.t% in zooverre, dat het hoofdbestanddeel, hier .
de gutta, daardoor niet wordt aangedaan, daar het oplossen |
alleen werkt op de harsachtige bestanddeelen,
Een punt echter moet in aanmerking genomen worden, nl, dat ^
de eigenschappen die de getah-pertja oorspronkelijk heeft gehad, ,
ook nà het Irardings-proces volkomen dezelfde zijn gebleven.
Verreweg de meeste (doch niet alle) der goedkoopere soorten ,
ruwe materialen, die een groot harsgehalte hebben (hetgeen zeer .
aanbevelingswaardig is voor het hardingsproces), bevatten daar- ,•
naast eene gutta van inférieure hoedanigheid.
Vandaar, dat ten spijt van het läge harspercentage, hetwelk
de geharde materialen mögen bevatten, zij niet gelijk kunnen
worden gesteld met de onmiddellijk van den boom verkregene .
supérieure soorten van getah-pertja.
Ik heb een monster van deze zelfstandigheid, door het „Indian
Museum” naar Kew gezonden, onderzocht, doch vond het als
surrogaat niet bruikbaar, daar het noch sterk noch taai was.
Het is bijna geheel op te losscn in kouden aether en bevat
seen noemenswaard gehalte echte gutta,
Het volgende monster, dat ik onderzocht, was een gom bekend
onder den naam van „Pauchontee” ') welke aan de getah-pertja
comraissie van de Society of Arts «) door den staatssecretaris voor
'iffigaW cimpbeil, *) aan wien het monster voor onderzoek
werd overhandigd, vond het bij gewone temperatuur hard en
broos en weinig geschikt voor vermenging met gewone getah-
pertja. Mijn eigen onderzoek bevestigt dit ongunstige rapport.
De gom is het product van Isonandra acuminata Miquel of
Bassia elliptica Dalzell, een boom die veelvuldig schijnt voor te
komen op de kusten van Malabar, in de wouden van Coorg, te
Travancore, enz. *)
ln 1849 20nd Mr. Richard Spruce een monster gom, genaama
„Massaranduba” , uit Para naar het museum te Kew.
Deze gom, verkregen van den „Koe-boom , •) Mtinusops elata
Allemao, heb ik onlangs onderzocht, maar harsachtig en broos bevonden
en dus van geen practisch nut als surrogaat voor getah-pertja.
N.aTUURLlJKE SURROG.ATEN.
Ik noem naluiirlijke Surrogaten die materialen, welke eenigszins
in de plaats van getah-pertja kunnen komen. Het zijn directe
natunrvoortbrengselen, door Mr, James Collins zeer juist
getah's genoemd. .
I-Iet eerste materiaal, als surrogaat voorgesteld, is het product
van de Indische Mudarplant, Calotropis gigantea Robert Brown,
welke behoort tot de Aseiepidiaceae. ') , . „ , ,
Sir Richard Shakespe.ate, Resident van C.walior, heeft de elektrische
eigenschappen van deze gom bejiroefd en bevonden, dat
zij siecht isolcerde, doch hij bcval het melksap der Mudarplant aan
om er vezelachtige materialen mede te verzadigen, om deze
elastisch en waterdicht te maken. j- , •.=
Ik heb tot hiertoe geen gelegenheid gehad deze zelfstandigheid
te bcproevcn. Van die, welke ik nu ga vermelden, heb ik
monsters voor onderzoek gehad uit het museum te kew.
Dc eerste is de gonx nun Dichopsis obovata Teijsmann. gevonden
in de provinde Mergui. .
Sir Archibald Boyle, *) commissans van lenassenm, Jegcie een
monster van deze „nieinve soort getah-pertja” over aan Dr. Falconer,
den directeur van den botanischen tum van de Honourable East
India Company te Calcutta.
Wij zullen nu de „gutta shea” beschouwen, het product van
den Shea boter-boom of Karité, Biiiyrospermiim Parkii Kotschy.
■ welke als een substituât voor getah-pertja is aanbevolen *) en guns ig
.1 beoordeeld is door Dr. Ed. Heckel ’ ), hoogleeraar te Marseille.
i‘ De dikke olie o f het vet van den shea boter-boora, dat veel gebruikt
wordt voor de zeep-bereiding, bevat 0.5 tot 0.7 pCt. van eene
koolwaterstof, waarvan men zegt dat zij gelijk is aan gutta »)
en welke „gutta shea” genoemd wordl.
Ik heb een monster van de verdikte melk van den stam van
den boom onderzocht, ook een weinig gutta van shea boter en
ietwat verzuurde gutta van den stam, in 1891 ontvangen.
Zij waren van monsters, eenige jaren geleden door Sir George
Goldie, I’an de Royal Niger Cömpany, uit \\‘est-Afnka aan het
Kew Museum gezonden.
"i) ZÛ Dr' Cle-liom. „Memorandum upon the P.vuchontee or Indian Gulli
I: Tree of the Western Coast”. Madras 1858. Ook James Collins, „Remarks
!! ou Pscudo-Guttas". Jown. Soe. Arts 1883, deel 32, blz. 14 *
Het werd voor chemische anah’se ter hand gesteld aan Dr.
>) Zie over deze plant ea ha.ar product: Indische nuttige jilanten, No. KXN.VI.
J'xlra-Hulletin v/h Kol, Museum 1897.)
>) yauni. Soe. Arts 1854, deel z, jiag. 540-* 'I
2) Jouni. S>e. Arts 1859, deel 7, 223.*
yount. Soo. Arts loc. b!z._ SS6-'^
») clt!‘blz. 47 * Z 'i ’ook John. R Jackin, „Commercial
ataiiy of the Nineteenth Century” . Botai I-oudon 1890, blz. 35. ■■ ■ ■ "loker,/fraiiVc-jjoW over 1470, Diz. 30,-we. I-.,. .
I) „our un nouvel arbre i gutta perclia" door E. lleckel. Ch«//.
i 38e deel 100 blz 1238* Sur la gutta-percha dc Bassta Parta O. l»n,
muiue p - . . . . . . . -a Fr.Schlagdenhauflen,
31, blz. 1069.* Zie ook U lettt .Varsetllau van
I f cÎrnposmôn cMmiW pa? Kd^Ieckel e- - s-M,.de.hanlîen.
Compt. Remi. 18S5, deel i - ' „„u
12 Februari 1S91.* . . . „ . .
S) J. R, Jackson, loc. cit., blz, 34* ook Rr,o Report 0
i8;S blz. 38.*