
die Lyft de tyd van ’t afilerven van yder dier Lyven behoor-
lyk was in agt genoomen, ik zoude de uitkomft van zoodanig
eène Obfervatie,' al was het dat ’er al eenige vergee-
ten of afgelaten waaren, aanzien als een van de allerhelle
die konnen gemaakt worden: zelfs zoude ik gelyk refpeót
hebben voor drie of vier obfervatien , yder maar van yo of
80 ftuks, mids dat die onder malkanderen een genoegzame
gelykheid van uitkomft hielden. Derhalven blyve ik by myn
oordeel in myn KortBewys over die Lyft geveeven*; Latende
nochtans yder de vryheid om daar over anders te redenkavelen
, en te befluiten wat hem zal behaagen.
Doch de Heer Vander Burch zal uit het geene gezegt is
konnen afmeeten, of het is uit verleegentheid of uit difcretie ,
dat ik eene meenigte van erreuren en quade Conclufien in
zyn Schriften ongereleveerd hebbe gelaaten ; zoo als ik
ook noch zal doen; genoeg zynde, dat hetzakelyke behandeld
is geworden. Allenig zal ik hier noch by voegen
dat het waarlyk de moeite niet waardig
is geweeft | veel te redenkavelen
over het verfchil van L e e f tyd door malkander,
de welke aan de eene zyde moet
opkoomen uit calculatien gefundeert
op een goed getal van Lyven , op
zeekeren tyd alle eeven oud , en in
een zoo groote periode van Jaaren als
de laaft overleedene na de eerfte
overleeden geleeft heeft ; En de welke
aan de andre zyde moet op koomen
uit
* Ut kan meer zeggen, namentlyk, dat dfe Lyft van 454 Vrouwspcrfooneit
«jnalyk het Tiende part bevat van ’t getal der Vrouwsperfoonen in de nodige
gcriods-van T y t , na het Jaar Onderdoms in die Dorpen overleeden.
uit Calculatien , gefundeert op onge-
lyktydige in een zoo veel korter periode
van tyd geftorven, dat dezelve maar
maakt het vyfde part of Vierde part
van ’t Getal der Jaaren , op welke de
Eerfte en de Laatfte zyn overleeden i
Die zaak is zoo klaar, dat'ik zeer flegt van het oordeel des
Leezers zoude hebben moeten prsefumeeren, indien ik daar
van meer in myn Kort Bewys gezegt hadde, dan gedaan is.
$• 6-
Maar De Heer van der Burch , niettegenftaande ik daar
duiddyk en klaar vertoond hebbe, wat gelyktydigheid te
zeggen is, blyft nochtans in den eigen Doolhof, en Dezelve
meend een fchrandre ‘vraag in zyn Tweede Vervolg te doen,
met te zeggen o f daar wel een klaar Denkbeeld te maaken is,
dat de Leef tyd van ongdyktydige geboorenen derzelven Leef-
tyd van hun vyfde Jaar a f reekenende , meerder Leef tyd
zal uitleeveren, dan de Leeftyd van gelyktydige geboorenen,
ook gereekend van derzelver Vyfde Jaar ?
Die vraag is abfurd per f e , en raakt het fubject niet; de quef-
tie is niet, by voorbeeld, of A , gebooren in en geleeft
hebbende 50 Jaaren, minder of meerder geleeft heefd dan B ,
gebooren in 1595 en geleeft hebbende 50 Jaaren, yder na het
Vyfde Jaar? wie toch kan de dwaasheid hebben hier een differentie
te zoeken'? '
Maar de quefie is , of de Gelyktydige vanA in ifo o en van
B in 1600, refpeüiyelyk toen 5* Jaaren oud zynde, zoo lang
geleeft hebben als A en B ? ’t is immers zeker, dat A in 1 joo
en B in 1600 gelyktydige gehad hebben , van welke zeeker getal
geftorven is bevoorens A en B refpeótivelyk , en zeeker
ander getal heeft A en B overleeft. Gevolglyk, zo wanneer
ik niets hebbe als A en B , en dat ik vinde dat die yder
B 2 geleeft
* Tweede Vervolgyag: 20,