
* Een Gefehrift van den Heer Maitland, Lid van de voormelde
Sociëteit, Schryver van de Hiftorie van Londen:
In welk de Autheur myn Eerjle Verhandeling tot
een Proeve &c. in meer dan eert point aantaft, en ook
Ipeciaal verwerpt myn voorfz. Proportie van 35 tot 1.
Vermids nu in dat zelve Nommer der Tranfaftien ook
gegeeven is Een Uittrekfel in ’t Engelfch van myn voorn.
Verhandeling &c., opgefteld door den Heer John Eames,
Lid van ’t gemelde Koninglyk Genootfchap, zoo vond ik
goed in ’t voorjaar van 1741, Een Brief aan dien Heer te
fchryven, met oogmerk, dat daar door myn Wederleggin-
ge aan de Koninglyke Sociëteit en aan den Heer Maitland
zoude bekend worden.
Om nu kort te zyn* weet ik niets beeter, dan dien Brief
hier meede te deelen; waar uit de kundige Lezer tuffen den
Heer Maitland en my zal kunnen öordeelen.
W E L E D E L E H E E R .
WEinige dagen gele eden heeft my de Heer Profejfor
’s Gravefande meedegedeelt dat gedeelte der Philofo-
pifche TranfaCtien ,7 welkgeteekend is met N°. 450. Indien ikde-
zelve vroeger gezien hadde zoude ik eerder de vryheid hebben
genoomen van Uw kV. Ed. te bedanken voor de eere 'die Uw IV.
Ed. aan myn Verhandeling tot een Proeve om te weetende
probable meenigte des Volks in de Provintie van Hollandt
en Weffvrieslandt, gedaan heeft', met daar van eengratieus
kort Verhaal aan. de geëerde Sociëteit te geeven: Ik acquitee-
re my nu van die plicht op het gedienjligjle; en vermids ik daar
uit befluit dat Uw W. Ed. onze Taal volkoomenmagtig is ,gaa ik
verder met Uw IV. Ed. openhartig te betuigen, dat ik niet verlaagt
hadde, dat de Schryver van de Hiftorie van Londen zoo
veel quaad bloed gemaakt zou hebben by de LeCiure van dat o
Extract. Ik heb zyn Antwoord op dat gedeelte van myn LVerk-
je , ’t welk bande ld van ft getal der Inwoonders van Londen,
tiet k o m e n kezen, zonder verwondert te zyn over de onheusheid
met welke die Heer my befchuldigt De Stadt Lorden
gehoont te hebben, en dat zelfs wel uit partydigheid.
Haar een moment van reflexie hebbe ikgetwyffeld of ik die ydele
befchuldmng en verdre onheufche Critique niet moejl onbeantwoord
laaien)doch confidereerende,dat ik den Heer Mait-
land zeekerPyk dienftzal doen, als ik zyn gcejl weederm gerujt-
heid brenge op dit fubjed, zoo zal ik, met alle beleefthetd zyn
Gefehrift eens ter tóetfe neemen.
n ï .Z y n Eerjle befchuldiging is, dat ik tot groote Verag-
tinge van de Stadt Londen, verzeekert hebbe, dat de Stadt Pa-
rvsin 7 laar 1684, en op ft einde der voorige Eeuwe, meer
Inwoonders bevattede dan de Stadt Londen'. citerende ten dien
einde myn Verhandeling p. 14 en 17. /
Die zig de moeite geeft, myn Werkje met behoorlyke attentie
te kezen, zal ten vollen overtuigd zyn; dat ik geen de min-
(ie gedagten noch intentie hebbe gehad, om eenige V'ergelykmge
van de Meenigte der Inwoonders in beide die Steden tegens
malkander te maaken: Zulks was ook in ft minft niet dienende
tot myn oogmerk, het welk alleenig tot Voorwerp hadde, de
Grootheid van een Volk a f te leiden uit het getal der Kinde-
ren, dewelke in dat Valk Jaarlyksgehooren worden', met een
volftrekte indifferentie over de particuliere Grootheid van eenig
Volk of Stadt hoe genaamt; en ft is my ook als noch indifferent
, welke van beide de Steden, Londen of Parys, daar inde
andre overtreft. Z elfs wil ik hier wel byvoegen, dat, zoo
wanneer de Heer Maitland op een outhentique wyze kan aan-
t o o n e n , dat het getal der Kinderen, in Londen Jaarlyks Gehoor
en, grooter is dan het getal der Jaarlyks Geboorene in
Parys, ik gereed ben te gelqoven, dat het getal .der Inwoonders
in Londen grooter is dan in Parys.
Ik zou zelfs in myn Verhandeling in ft geheel niets van die
twee Steden ge zegt hebben, indien ik hier te Lande, toen ter
tyt, hadde kunnen magtig weezen het eJfeClive Getal der Geboorene
Jaarlyks: doen zulks manqueerende hebbe ik die Com-
parativè zoeken a f te leiden. En dit is al heft intrejl, t welk ik in
de Lvften der Gedoopte te Londen en te Parys genoomen hebbe.
3 $• 2.