
en de kleinhandel als meer of minder zuivere geleiding van
die vraag en het antwoord op die vraag, dat de kunst-
nijverheid geeft, van dit heele bonte weefsel van betrek-
kingen is wel beschouwd ieder sieraad of gebruiksvoorwerp
in goud, zilver of pleet een voorbeeld. .
Kunst en nijverheid ontmoeten elkaar aanvankelijk in net
edelambacht. Van beeidende kunstenaars en sierkunste-
naars ontvangt de onderneming modellen voor figurale
voorstellingen, voor borstbeelden en portretpenningen,
voor siervoorwerpen in edelmetaal enz., doch ook in de
werkplaatsen der ondernemingen zelve werken ontwerpers,
teekenaars, boetseerders, drijvers en stempelsnijders, deels
om zelf te ontwerpen en modellen te vervaardigen, noodig
voor de uitvoering van bijzondere opdrachten, deels om
de modellen, de Stempels en andere gereedschappen te vervaardigen
voor de serie producten, die de onderneming als
nijverheidsvoortbrengsel op de markt brengt. Goudsmeden
en juweelenzetters oefenen hun hooge eischen stellend hand-
werk uit naar de aanwijzingen van den ontwerper, vattend
de edelsteenen en paarlen, welke de kenner dezer klein-
oodien voor hen heeft uitgezocht. Naar teekening werken
ook de zilversmeden, als zij in handwerk die ontwerpen
uitvoeren, waarbij het gebruik van de groote krachtwer -
tuigen niet loonend zou zijn. Doch nauwer en ingewikkel-
der tevens wordt de betrekking tusschen kunst en nijverheid
waar het gaat om het eigenlijke nijverheidsvoortbreng-
sel, om de voorwerpen dus, welke, naar men verwacht, het
publiek in groot aantal zal opnemen; zöö ingewikkeld is
dit vraagstuk, dat het eerst in onzen tijd zuiver is gesteld,
terwijl de bevredigende oplossingen nog weinige zijn.
Zeldzaam zijn de ontwerpers, welke de mogelijkheden en
de grenzen van de „vervaardiging in reeks voldoende
kennen; zeldzamer nog zij, die zieh er bij hun ontwerpen
voortdurend mee bezig houden; en slechts nu en dan is er
een heel enkele, dien de krachtwerktuigen en de daarbij in
gebruik zijnde gereedschappen reeds als „gegeven mogelijkheden”
prikkelen om deze in zijn werk tot schoonheid van
eigen orde te ontwikkelen. Zöö nauw zijn in dit opzicht
de betrekkingen van kunstenaar en nijverheid, zöö sterk
is hier de tegenstelling tusschen schoonheidsbehoefte en
handelsbelangen, tegelijk zöö sterk hun wederzijdsche be-
vruchtende werking, datwe dit vraagstuk eerst aan het eind
van ons overzicht in zijn volle beteekenis kunnen stellen.
Om aan het nieuwe in de eeuw, die ons meer in het
bijzonder zal bezig houden, eenigen achtergrond te geven,
willen we in vogelvlucht de ontwikkeling van de vorm-
geving, voorzoover van invloed op de edelsmeedkunst in
de 75 jaar aan het jaar 1835 voorafgaande, overzien.
Daarbij onderscheiden we in die ontwikkeling twee, van
elkaar min of meer onafhankelijke groepen of stroomingen.
De meer kostbare werken, die de aanzienlijken in den lande
door kunstenaars-edelsmeden laten vervaardigen, hetzij als
sieraad, hetzij als gebruiksvoorwerp in hun woning, soms
ook om ten geschenke te geven, doch steeds voor „vertoon”
(representatie of parade), vormen de eerste strooming; de
tweede strooming vormen de voor den handel bestemde,
bijna steeds meer of minder sterk vermenigvuldigde voor het
dagelijksch gebruik van breeder kringen bestemde eenvou-
diger stukken, het fabrikaat, dat de werkmeesters of de
ondernemingen zonder bepaalde opdracht vervaardigen.
De werken, die tot de eerste groep behooren, zijn gewoon-
lijk op zieh zelf staande stukken, waarvan men weet wie
ze bestelde, wie de ontwerper en wie de uitvoerder was,
voor wien ze bestemd waren, niet zelden ook, wat er
mee gebeurd is van hun ontstaan tot op heden. In hun
vormen weerspiegelen zij den smaak van den opdracht-
gever en zijn milieu, als ook de wijze, waarop de ontwer-
pende kunstenaar hieraan tegemoet kwam. De smaak van
den kring, waartoe de opdrachtgever behoort, kenmerkt
kunstzin en schoonheidsontvankelijkheid van zijn tijd, even-
zeer als het ontwerp van den kunstenaar de richting aan-
geeft, waarin de scheppende verbeelding zieh beweegt.