
werpen zieh van krachtwerktuigen te bedienen. Uiteraard
waren die krachtwerktuigen om te beginnen nog weinig
volmaakt, de krachtbron was aanvankelijk de menschelijke
spierkracht en vöör Watt zijn stoommachine uitvond en
men deze als krachtbron toepast, heeft men nog met paarde-
kracht en waterkracht zijn geluk beproefd. Doch meer of
minder ontwikkeld, krachtwerktuigen waren het en zij
drukten hun Stempel op het Engelsche zilver van dien tijd
en het Engelsche pleet, dat zijn ontstaan te danken had
aan p<>n knoopenmaker, Thomas Boulsover, die in 1743
vond, dat men koper zöö met een laag zilver kon verbinden,
dat de op elkaar gesmolten en geplette metalen als
een konden worden bewerkt. Gretig maakten de „fabri-
kanten” van deze vinding gebruik om aanvankelijk de
grootere en zwaardere, later alle voorwerpen, die zij te
voren alleen van zilver maakten, uit de goedkoopere grond-
stof te vervaardigen, en even gretig maakte de burgerij
gebruik van de gelegenheid zooveel goedkooper tekoopen.
Aan den samenloop van deze omstandigheden dankte het
nog steeds geroemde „Sheffield plate zijn ontstaan. In het
begin waren het bekende architecten, die voor de ontwerpen
zorgden, zoo de ook als ontwerper voor de aardewerk-
fabriek van Josiah Wedgewood bekende John Flaxman,
die teekende voor Rundell 6 Bridge, zilver- en pleetfabriek
te Birmingham; zoo ook de gebroeders Adam, mannen van
grooten naam als bouwmeesters en ontwerpers van wo-
ninginrichtingen, zoo naast hen nog vele anderen (afb. 3
en 4). Dank zij den invloed van het Engelsche gilde-
wezen besteedde men ook aan de uitvoering voldoende
zorg, zoodat de voortbrengselen er behoorlijk uitzagen en
van degelijke hoedanigheid waren. Doch ai zeer spoedig
deden zieh de invloeden gelden, die een aanmerkelijke
daling van het peil veroorzaakten en moesten veroorzaken.
De nijverheidsondernemer laat werken om de voortbrengselen
te kunnen verkoopen. Slaagt hij er in een goed model
op de markt te brengen, dan werpen zieh aldra een groot
aantal anderen ook op de vervaardiging van hetzelfde
model. Geen van allen gaat buiten het gebaande pad.
Zij bieden den koopers niets beters, eigenlijk zelfs niets
anders. Hun eenige kans om te verkoopen is, vooral omdat
het aanbod weihaast de vraag overtreft, een lageren prijs
te vragen. Maar die lagere prijs gaat, bij in wezen gelijk
blijvende werkwijze en voorwaarden der vervaardiging,
onvermijdelijk ten koste van de hoedanigheid. Men ver-
onachtzaamt den vorm, gaat daarna op de afwerking sparen
en vermindert het gewicht. Deze veronachtzaming van den
vorm is het, die het „fabrieksproduct” zoo langen tijd een
siechten naam heeft bezorgd. Desondanks handhaven zieh
de vormen van het Engelsche zilver als „de” vormen voor
het gebruikszilver der gegoede burgerij gedurende het
grootste deel der 19e eeuw; meer uit een samenloop van
omstandigheden voortgekomen dan door ontwerpers ge-
schapen, konden zij des te eerder het veld houden omdat
er geen nieuwe ornamentstijl tegenover stond.
Het Empire met zijn opzettelijke aansluiting bij Romeinsche
gegevens blijkt als tijdvak in de kunstgeschiedenis de met
de Renaissance ingezette ontwikkeling der vormen voor-
loopig te hebben afgesloten. Terwijl tijdens de regeering
van Louis XVIII (1814-1824) sommigen (Chenavard, afb. 5)
nog den Empire stijl trachten voort te zetten, en de oude
aristocratie met kracht een terugkeer tot de vormen van
vöör de Revolutie, vooral tot het Rococo (afb. 6) in dehand
werkt, ziet men in de ontwerpen zoowel van hen die nog aansluiting
zoeken bij het Empire als van hen, die teruggrijpen
op het Rococo thans naturalistische siermotieven over-
woekeren, welke vroeger slechts als ondergeschikte vlak-
versiering gebezigd werden (afb. 9, 10). Dat is het kloppende
bloed van den körnenden tijd.
De körnende tijd, de 19e eeuw, zal voorloopig geen nieuwe
oorspronkelijke vorm- en sierkunst voortbrengen, al zien
dan wij na honderd jaren in alle vormgeving van dien tijd
wel degelijk een verwantschap, kenmerkend voor dien tijd.