
deelen tot een eigen eenheid zijn versmolten, kenmerkend
voor de jaren 1850-1880. (afb. 34). (Zie „Herinneringen
1835-1895” Gedenkboek der Fa. van Kempen).
De door Keizerin Eugénie, die zieh sterk aangetrokken voel-
de tot de historische figuur van Marie Antoinette, wederom
op den voorgrond gebrachte stijl „Marie Antoinette” , nu ge-
naamd „Style Louis XVI Impératrice” - vindt in Nederland
weerklank, doch vertoont hier een anderen aard. Het zijn
ontwerpen van van Dokkum in Engelschen tränt. Terwijl
echter in Engeland de vormen omstreeks dien tijd druk-
overladen en barok zijn, sluit van Dokkum aan op het onder
Engelschen invloed staand Hollandsche Zilverwerk van
het einde der 18de eeuw. Voor de Voorschotensche onder-
neming werd dit werk van doorslaggevende beteekenis;
bijna 50 jaren ging men hier op door.
Zooais reeds met een enkel woord werd medegedeeld,
richtte G. F. J. Bauer in 1856 met behulp van de heeren
S. en J. van Lier Ezn. de Utrechtsche Fabriek van Zilver-
werken op. Deze fabriek beperkte zieh in hoofdzaak tot
artikelen voor den handel, waarbij het zgn. gemonteerd
kristal een groote rol speelde, een artikel, waarvoor nog
in het begin van onze eeuw de aanzienlijke families in de
hoedanigheid van degelijk gemonteerd fraai geslepen Bo-
heemsch en Fransch (Baccarat) kristal belangstelling toonden,
dat nadien echter langzamerhand alleen nog in kleinburger-
lijke kringen in gebruik bleef en thans nog slechts als een
herinnering aan beter tijden vegeteert. Bauer vond in deze
onderneming slechts bij uitzondering gelegenheid zijn be-
kwaamheid als kunstenaar te doen gelden. Een groote kan-
delaber, welke in opdracht van de stad Utrecht werd ver-
vaardigd om als geschenk aan H. H. M. M. den Koning en
de Koningin te worden aangeboden bij Hoogstderzelver
25-jarig huwelijksfeest in 1864 (afb. 40), een aantal meer
kostbare gebruiksvoorwerpen (afb. 38-41) zijn proeven
van zijn bekwaamheid. Wij zouden zijn werk misschien niet
vermeld hebben, ware hij niet de voorlooper geweest van
Anthonie Begeer, die als leider der onderneming in 1879
definitief optreedt na het overlijden van zijn ouderen broeder,
Carel Joseph Begeer, die in 1866 Bauer opgevolgd was,
welke na zijn benoeming in 1868 tot professor aan de kunst-
school te Schwab. Gmünd, het land verlaten had.
Anthonie Begeer gaf aan de Utrechtsche onderneming de
groote lijn, die voor de Nederlandsche edelsmeedkunst van
belang werd. Geboren in 1856 werd hij reeds in 1874 eerst
als leerling-, daarna als hulpstempelsnijder aan ’sRijks Munt
aangesteld. Als leerling van den knappen, veelzijdig ont-
wikkelden kunstkenner Philipp van der Kellen, stempel-
snijder aan ’s Rijks Munt, die een groot kenner van prenten
en teekeningen was (hetgeen aanleiding gaf tot zijn latere
benoeming tot directeur van ’s Rijks Prenten-Kabinet),
bracht hij in de zaak, die weldra de zijne werd, een streven
naar verheffing van het peil, zoowel van de edelsmeedkunst,
als, en dit in het bijzonder, van de Nederlandsche
penningkunst. Voor de ontwerpen der hem opgedragen
monumentale zilverwerken zocht hij de samenwerking met
Maurits Johannes Lens (afb. 50 - 55). Lens was een knappe
teekenaar, een man van fijne beschaving en smaak, die bij
voorkeur in zijn, de beste boeken bevattende bibliotheek,
tevens atelier, zieh verdiepte in de bestudeering der vormen
sierkunst. Bijzondere Studie maakte hij o.a. van de heral-
diek, een gebied, dat ook de bijzondere belangstelling van
Anthonie Begeer had en dat aanleiding werd, dat Lens
naast de edelsmeedwerken voor hem ook wapens teekende
(afb. 55). Een der grootere werken waarmede Begeer zijn
naam vestigde was een geheel gedreven copie van de wapen-
rusting van den Aartshertog Matthias van Oostenrijk (afb.
42), welke hij in opdracht van R. F. Baron van Heeckeren
van Wassenaar voor een maskerade van het Utrechtsch
studentencorps in 1881 vervaardigde, een maskerade die
de eerste was van en het voorbeeld voor een reeks van
zgn. lustrumfeesten in den zelfden tränt, waarvoor ook later