
in het werk van René Lalique: sieraden met gegraveerde
edelsteenen en kristal, email, gesneden hoorn, enz. Evenwel
bracht pas de tentoonstelling Parijs 1900 ,,1’art nouveau”
als decoratieve stijl. In Nederland was deze „art nouveau”
slechts sporadisch versehenen (afb. 76-78). Voor de tentoonstelling
te Parijs in 1900 droeg Begeer aan den Deutschen
hoogleeraar Prof. A. F. Gips het maken van ontwer-
pen op voor kandelabers en theeserviezen in den „nieuwen
stijl” (afb. 79-82). Een theeservies versierd met een met
Fransche élégance geteekend naturalistisch varen-motief,
prächtig geciseleerd door M. Fleur, werd aangekocht door
het Musée des Arts Décoratifs.
De „Modern Art” , zooals deze zieh in Engeland naar de
beginselen van William Morris had ontwikkeld, eerst als
decoratieve, daama als constructieve stijl, deed zieh in
Nederland gelden in den Haag, middels de zaak voor
binnenhuis-kunst „Arts and Crafts” , waaraan de architect
Chr. Wegerif en de batikster Mevrouw Wegerif-Gravestein
mede artistieke leiding gaven. De door deze instelling naar
voren gebrachte richting vinden we terug in ontwerpen,
die Prof. K. Sluyterman voor de Fa. van Kempen maakte,
doch welke niet uitgevoerd werden (afb. 83 - 86). De Engel-
sche constructieve stijl, welke op het handwerk teruggreep
in zijn verzet tegen het misbruik van machinale mogelijk-
heden ten aanzien van vormgeving en versiering, vormt
met de in Frankrijk door Violet le Duc ontwikkelde
neo-gothique en het in Nederland uit die school gegroei-
de werk van bouwmeester P. Cuypers den achtergrond voor
de Nederlandsche constructieve stijl van het begin der 20ste
eeuw waaraan H. P. Berlage het eerst vorm gaf. De zeer
snelle ontwikkeling van deze constructieve stijl, gegroeid
buiten de „art nouveau” om, verhinderde de verdere ont-
ploonng daarvan in Nederland. Met deze stijl-ontwikkeling
begint in ons land een nieuw tijdvak voor vorm- en sier-
kunst, waarover het volgende hoofdstuk handelt.
II. DE EIGEN TIJD
DOOR Dr. M. J. BRINKGREVE
^Bouwmeester Berlage had zijn werkzaamheden aange-
vangen. Een nieuwe stijl, om te beginnen in de bouwkunst,
weldra ook in de woninginrichting, ontwikkelde zieh snel.
Had Berlage veel te danken aan het voorbereidende werk
van William Morris e.a. in Engeland, op zijn beurt gaf hij
den stoot voor een snel om zieh heen grijpende beweging,
welke in het bijzonder te Amsterdam haar ontwikkeling vond
(Het Binnenhuis). Berlage’s richting zien we aldra tot uiting
komen voor het meubel in de ontwerpen van W. Penaat,
Jac. van den Bosch e.a., voor het zilverwerk in die van
Jan Eisenloeffel. Op de tentoonstelling te Parijs in 1900 had
de fa. Hoeker 6 Zoon eenig zilver tentoongesteld van Jan
Eisenloeffel, dat reeds het Stempel van de Amsterdamsche
beweging droeg. In 1902 stelde Eisenloeffel te Turijn werk
ten toon, dat thans duidelijk zijn toekomstige richting te zien
gaf zooals deze blijkt uit de werken die de Kon. lltr. Fabriek
v. Zilv. van C. J. Begeer in de jaren 1904 - 1907 uitvoerde.
De jury voor de tentoonstelling te Milaan in 1906 verleende
aan deze werken den Grand Prix, opgrondvanhetoordeel,
dat dit edelsmeedwerk in ontwerp ’t meest vooruitstrevende
en in uitvoering ’t best verzorgde was (afb. 87 - 92). Berlage
zelf teekende veel later eenig zilverwerk voor Mevrouw
H. Kröller-Müller (afb. 93). Naast de constructieve richting,
die onder Berlage’s invloed Staat, vindt de decoratieve
richting een voortzetting in de werken van Duco Krop,
Lion Cachet, Nieuwenhuis, Lebeau, Nienhuys, v. d. Hoef.