
men aansluiting bij vroeger tijden en wel eerst bij de vormen
der Middeleeuwen, later meer bij de vormen van de tijd-
vakken van Louis XIV en Louis XV, doch vooral bij die
van de Renaissance. De vormentaal der Renaissance immers,
paste beter bij de steeds meer, ook uiterlijk, in de richting
van een overwicht van de bourgeoisie zieh ontwikkelende,
samenleving. Opdrachtgevers, zoowel als ontwerpers, uit-
voerders, zoowel als beoordeelaars, staan tegenover de
vormen, welke in zwang zijn, als tegenover min of meer
vreemde waarden. In den eigen tijd wortelen deze vormen
niet en dit is een der voornaamste oorzaken, dat de met
zorg vervaardigde kostbare stukken alleen het meest uiter-
lijke van de verschijning der meer gangbare nijverheids-
voortbrengselen beinvloeden.
an het gebeuren, zooals wij dit in het voorafgaande met
een enkele groote lijn hebben aangeduid, zag men in Nederland
in het eerste deel van de 19de eeuw slechts een flauwe
weerspiegeling, waarbij de tegenstellingen hun scherpte voor
een deel hadden ingeboet. Staatkundig en vooral maat-
schappelijk was de toestand er in het begin van de 19de
eeuw niet naar om vele en groote pronkstukken in zilver
te doen uitvoeren. Anderzijds gebruikten hier te lande de
goud- en zilversmeden nog vrijwel geen krachtwerktuigen.
Nagenoeg uitsluitend in handwerk oefenden zij hun ambacht
uit, waarbij zij zieh aanvankelijk eenigermate bij de Empire-
vormen aansloten, mede gevolg van de omstandigheid, dat
destijds uit Frankrijk eenvoudige zilveren werken in dien
stijl (Biennais) in ons land binnenkwamen; doch aldra zöchten
zij hoe langer zoo meer bij de Engelsche vormen steun.
Nu waren de voorwerpen, die men in ons land in dien tijd
uit Engeland betrok, veelal weinig degelijk; die welke uit
Frankrijk kwamen, bovendien vaak van lager gehalte en de
Duitsche veelal minder aantrekkelijk van vorm. De Neder-
landsche zilversmid, die onwillekeurig een overlevering van
§