
Het jaar 1890 beteekende een gewichtigen stap
voorwaarts in de geschiedenis der kolonisatie.
Yol geestdrift voorhet ideaal : weer landbouwers
in Palestina te zijn, vormden Russische Joden een
groot aantal vereenigingen welke allen hetzelfde doel
hadden; maandelijks betaalden zij gelden om daarvoor
grond in Palestina te koopen. Door Joodsche arbei-
ders liet men de gekochte gronden bewerken en
vruchtbaar maken, totdat de eigenaars ervan na
eenige jaren zelf zouden kunnen overkomen. Zoo
werden groote terreinen Yerworven en ontstonden de
kolonies : Kastinieh, Rechowoth, Chedera en Ain-
Sithin.K
astinieh (Beër-Tobiah of Beër Touwoh), een
bezit van Bessarabische Joden, kwam in handen van
Baron de Rothschild.
Ain-Sithin was eigendom van de Yereeniging
Dorsche Zion in Minsk. Rechowoth door de War-
schauwer Yereen. Menucha Wenachla („Om rust en
om ons Erfdeel”) gesticht.
In 1891 kwam de ontwikkeling der Joodsche
kolonies tot stilstand. Het verdrijven der Joden uit
Rusland ruïneerde duizenden en zoo konden vele
genootschappen niet meer hunne verplichtingen
nakomen en moesten de ondersteuningsvereenigingen
hare werkzaamheden beperken of zelfs geheel staken.
Daarentegen stroomden massa’s arme verdreven
Joden naar Palestina, waar geenerlei maatregelen tot
hunne ontvangst en verzorging genomen waren, daar
geen Comité zieh het lot van dit gedeelte der ver-
drevenen ter harte nam.
De Turksche regeering, ängstig geworden door
den stroom van arme vluchtelingen, bovendien ge-
dwongen tot afsluitings-maatregelen door het optreden
der choiera in het Oosten, gaf het verbod tot immi-
gratie, dat is de jaren 1891—’92 gedurende den choiera*
tijd streng werd gehandhaafd.
Zoo kwam het, dat vele der reeds aangekochte
terreinen onbewoond waren, waaronder de groote
uitgestrektheid aan de overzijde van den Jordaan in
Dscholan, door verschillende genootschappen in eigendom
verworven. Men begon nu de reeds bestaande
koloniën vorder te ontwikkelen. In 1898 werd het
verbod tot immigratie wat milder en begon deze
weer op geringeren schaal.
In den herfst van 1894 gelukte het door ijverige
bemoeiïngen de immigratie van een groot aantal
families (1200), te verkrijgen, waarmede weder de
stoot tot eene nieuwe beWeging in de kolonisatie werd
gegeven.
In de buurt van Rechowoth deed de Berlijnsche
Yereeniging „Esra" pogingen om een aantal arbeiders
onder te brengen in eene kleine kolonie.
Engelsche en Fransche vereenigingen deden hetzelfde
bij Mikweh-Israël; Amerikaansche Chowewei-
Zionisten kochten gronden aan. De baron liet in
Rosch-Pinah een stoom-zijdespinnerij en weverij inrichten;
in Jessud-Hamalah kwam een fabriek van
etherische oliën, in Tantura een glasfabriek, in Zichron-
Jacob een stoommolen.
Met de Arabische bevolking stond men op goeden
voet. Tegen diefstallen verzekerden zieh eenige
kolonies door verdragen met Arabische Scheichs uit
den omtrek, of de grootere door eigen veldbewakers.
1 Jan. 1900 werden de door baron de Rothschild
gestichte en onderhouden kolonies door de Jewish
Colonisation Association, genaamd I. C. A. — eene
vereeniging, die door wijlen baron Hirsch in 1891 werd
opgericht — overgenomen onder zekere voorwaarden:
o.a. moest baron de Rothschild eventueele tekorten
der kolonies dekken. Daarop werd door de I. C. A. en den
baron eene commissie benoemd, welke het opper-
toezicht over de kolonies zou hebben. Deze commissie
besloot de uitgaven voor het beheer der kolonies te
verminderen, ongeschikte kolonisten te verwijderen
en de overblijvenden op zoodanige wijze te helpen,
dat zij in 10 jaren onafhankelijk zouden zijn.
Het doel was: iedere kolonie zooveel mogelijk
zelfbestuur te verleenen, en iederen kolonist, die zieh
voorgoed gevestigd had, ook een aandeel in de onder-
neming te geven. Verschillende kolonisten moesten
hierdoor het land vertaten, verscheiden beambten