2 5 6 OVER DE O L IJ F A N T E N
Doch, van deze meening zag men zich gedrongen terug
te komen, toen men op vele plaatfen, bij de olijfantsbeenderen,
ook tevens vond de beenderen van rhinocerosfen,
van fiviefpaarden (,hippopotami) en van andere
groote dieren, welke alleen de warme luchtftreken bewonen
, en die de Romeinen niet met hunne legers kunnen
medegevoerd hebben. Ook werd de gezegde meening
•beltreden door de ontdekking, welke PALLAS in de gedenkfehriften
der Petersburger Akademie, als ook in zijne
reisverhalen, heeft befchreven , dat, namelijk, deolijfantsbeenderen,
tanden en kiezen in de koudfte, meest
bevrozene deelen van Siberië , waar de Romeinfche legers
gewisfelijk nimmer geweest zijn , gevonden worden.
De ontdekking der beenderen van olijfanten. rhinocerosfen
en andere groote dieren der warmfte luchtftreken,
in het thans altoos bevrozene Siberië, heeft aan den
hoog geroemden fchrijver BUFFON aanleiding gegeven,
eene zeer zonderlinge vöoronderftelling uit te denken,
ter verklaring, hoe die dieren der heetfte luchtftreken
van den aardbol aldaar hebben kunnen leven. BUFFON
vooronderftelt namelijk, dat onze aarde, bij hare geboorte
uit eene komeet, die, naar zijne gisfing , in de
zon [gevallen en daaruit weder afgeftooten is, in een'
ftaat van gloeijing was. Hij berekent vervolgens , uit
proefnemingen, omtrent den tijd van verkoeling van
gloeijende ijzeren bollen in het werk gefteld, dat de
gloeijende aardbol eerst na eene groote reeks van eeuwen
zoo verre heeft kunnen verkoelen, dat in de noordelijke
ftreken van Siberië olijfanten hebben kunnen wonen
, en dat, naar mate de aardkloot in volgende eeuwen
meer en meer verkoeld is, de olijfanten al verder
en
en verder uit lier noorden naar het zuiden verhuisd, en
eindelijk in de tegenwoordige heetfte luchtftreek gekomen
zijni
Deze Helling van de aldus veroorzaakte gloeijing *
en van de trapswijze verkoeling des aardbols, werd door
BUFFON in het licht gegeven in het jaar 1788, onder
den titels Epoques de la Nature. Dezelve is daarin
, door dien voortreffelijken Schrijver, in eenen zoo
behagelijken vorm voorgefteld, dat de meeste oppervlak*
kige lezers daarmede werden vooringenomen. Bij nader
onderzoek begon men evenwel al fpoedig aan de gegrondheid
dezer Helling te twijfelen, en het duurde niet
tong, dat dezelve van de zwakke zijde aangetast, en
door' eene andere Helling verdrongen werd. Zoo^
lang men echter de olijfantsbeenderen, tanden en kiezen0
van Siberië bleef aanzien, als afkomftig van dezelfde
foort van olijfanten, welke thans in Indië en Afrika
wonen, behield de ftelling van BUFFON eenigen aanhang 4
terwijl dezelve van het vroege beftaan der olijfanten in
Siberië eene fchijnbaar voldoende reden gaf.
Eerst tegen het einde der vorige eeuw heeft men er aan
begonnen te twijfelen, of de Siberifche olijfantsbeenderen
wel afkomftig zijn van dezelfde foort van olijfanten, die
thans in Indië en Afrika gevonden worden. Cu VIER
was, zoover ik heb kunnen nagaan, de eerfte , die aantoonde
, dat de voorheen in Siberië en in andere koude
en gematigde luchtftreken gewoond hebbende olijfant ,
volgens de kenmerken, in de daarvan voorhanden zijnde
beenderen van den kop, zeer duidelijk verfchilt van den
thans beftaanden Aziatifchen olijfant, met wien dezelve
echter meer, dan met den Afrikaanfchen, overeenitemi.
R CU*