voedende uit de beenderen van dieren, welke zij kunnen
verkrijgen, heeft men dan ook aldaar tevens ontdekt,
waaraan men de vergruizing en afknaging der beenderen in
dat hol heeft toe te fchrijven: — aan de hyena's namelijk,
die in dat hol gewoond hebben, en daarin zullen gefleept
hebben de lijken der dieren, die zij uit den omtrek van
dat hol hebben kunnen verkrijgen. Daar nu de hyena's
de olijfants-beenderen niet wel van verre afflanden kunnen
gehaald hebben, zoo is 'het blijkbaar, dat, in de
nabijheid van dat hol, of ten minlte op geen' grooten
afltand van hetzelve, olijfanten hebben beftaan en geftorven
zijn, van welke de hyena's de beenderen in het
gemelde hol hebben kunnen (Iepen; en zoo is het dan
onbetwistbaar zeker , dat op den vorigen bodem van
Engeland, en wel nabij Kirkdale, olijfanten gewoond
hebben, waarvan de beenderen , tanden en kiezen in het
hol te Kirkdale gevonden worden.
Dat ook in de meeste (treken van het vasteland van
Europa de olifantstanden en beenderen, die er gevonden
worden , wel zullen afkomftig zijn van die dieren,
die in dezelfde ftreken zullen gewoond hebben , en dat
zij dus niet kunnen gehouden worden voor beenderen >
die van elders zijn aangefpoeldj: hieraan kan men niet wel twijfelen
, wanneer men in aanmerking neemt de groote menigte
van tanden en beenderen, die aldaar gevonden zijn.
Bij Canftad, aan de oevers van den Neekar, vond
men, in 1806, 21 tanden of brokken van tanden, met een
groot aantal olijfants-beenderen bijeen liggen, en kort daarna
vond men aldaar weder eene verzameling van 13 tanden,
met eenige kiezen ( f ).
In hetzelfde jaar vond men te Thiede , in het Bruns-
( f ) CuVIER,£. 1:4. EUCKLAND, f . 180.
wijkfehe, eene verzameling van digt bij elkander liggende
olifantstanden , nevens eenige kiezen en beenderen.
Een van deze tanden had de lengte van 11 voeten, en
een ander van 14 voeten 8 duimen, en eene middellijn
van 11% duimen. (*). Zij lagen in klei, vermengd
met eenige beenderen en tanden van rhinocerosfen , herten
en andere dieren. Alle deze beenderen waren zeer
gaaf, en hadden hunne hoeken en kanten zeer wel behouden.
(f).
Men vindt ook eene zonderlinge ophooping van olijfants,
rhinoceros- en andere beenderen van groote dieren,
nabij Florence, in de vallei $ Arno (§), welker
gefteldheid aldaar zoodanig is , dat men daaruit kan afleiden
, hoe, door afitroomend water uit die vallei, die
ophooping aldaar heeft kunnen ontdaan (**). liet blijkt
dus ,
( * ) Beide deze tanden waren tot volkomene halve cirkels gebogen.
( f ) C U V I E R , p. 130. BUCICLAND, p. 181 Het is z e e r m o e i j e l i jk
te verklaren, hoe dergelijke ophoopingen van zeer naby op elkander
liggende beenderen, zoo als hier, te Canjlad en elders, hebben
kunnen ontftaan. Het is te vermoeden, dat e r , bij het afftroomend
water van den algemeenen vloed, zoogenoemde maalftroomen of
draaikolken , door eenige plaatfelijke gefteldheid van den toenmaligen
grond hebben kunnen ontftaan, waardoor deze ophoopingen van
aldaar, of in de nabijheid, voor handen zijnde beenderen zijn veroorzaakt
geworden.
( § ) De Akademie Faldarnoife, te Figlini, heeft hiervan eenige
honderden ftukken verzameld, vullende twee vertrekken in een oud
klooster aldaar. Deze beenderen z i j n , in de vallei van den Arno,
zoo menigvuldig, dat de landlieden daarvan, nevens ndere voorhanden
zynde fteenen, gebruik maken voor het bouwen van! lage muren,
ter omfingeling van hunne bezittingen. CüviER, Recherches etc.,
I . (p*.* )8 1. Er i s , name l i j k , aan het lager einde van die v a l l e i , nabij
Flo