3 ó o
prijzen. Ik had daarbij de voldoening van , fchoon ik
eene zeer aanzienlijke verzameling van vele belangrijke
Hukken had aangekocht, daarvoor echter niet de helft
van de mij toegedane fom belteed te hebben. In den
winter van 1802 mijne geologifche lesfen bij TEYLERS
ftichting vervolgende, had ik gelegenheid, al het belangrijke
, op mijne laatfte reize verkregen, te vertoonen,
waarbij ik tevens deed opmerken, wat aan de Geologifche
verzameling nog ontbrak, om dezelve tot eenen zekeren
graad van volledigheid, naar den toenmaligen ftaat der
wetenfchap, te brengen. Ik gaf op deze lesfen, die ook
door Directeuren en Leden van TEYLERS ftichting werden
bijgewoond, mijn voornemen te kennen om in den
eerst volgenden zomer het mogelijke te doen, om de
geologifche verzameling verder te voltooijen. Hiertoe had
ik aanvankelijk alle fchikkingen gemaakt; ik had ook , in
September 1802 te Parijs zijnde, en aldaar den beroemden
Geoloog WERNER van Freyberg ontmoetende, hem
reeds te kennen gegeven, om in 1803 te Freyberg te
komen, om aldaar uit de Magazijnen van leerrijke detfftoffen,
die onder zijn opzigt ten gerijve van de aldaar
ituderenden en van de Mineralogen, die deze Akademie
gingen bezoeken, voorhanden waren, voor onze geologifche
verzameling bij TEYLERS Stichting datgene uit te
zoeken, wat ik ter aanvulling van dezelve het meest
dienftig oordeelde.
De Heer WERNER , mijne bedoeling bij mijne voorgenomene
komst te Freyberg verftaan hebbende, beloofde
mij er op bedacht te zullen zijn , om mij ter
bereiking van mijn oogmerk van dienst te zijn, bijzonlijk
ter verkrijging van datgene, hetwelk ten tijde van
m i j -
mijne komst in het Magazijn te Freyberg mogt ontbreken.
Mijne geologifche lesfen geëindigd hebbende, ftcl.le ik
aan den toenPreüderenden Directeur van TEYLERS nalatenfchap
voor, mij nu toe te ftaan, op mijne voorgenomene
reize naar Freyberg datgene voor de geologifche verzameling
te beiteden, hetwelk ik van de fom, in het vorige
jaar reeds voor die verzameling toegeftaan, had overgehouden.
Bij dit voorltel konde ik, na al het voorafgaande,
wel niets minder verwachten, dan dat dit zoude geweigerd
worden. Dit gebeurde echter: ik had toen het ongeluk
den Prefident in eene zoo ongunstige ftemming aan
te treffen , dat hij tegen alle verwachting dit plan geheel
afkeurde , en verklaarde daaraan nimmer zijne toeftemming
te zullen geven.
Tevergeefs trachtte ik den Prefident eenige dagen daarna van
zijn ongunstig gevoelen over dit plan terug te doen komen, door
hem onder het oog te brengen, dat het van belang ware
van de gunstige gelegenheid, mij door den Heer WERNER
aangeboden, thans gebruik te maken, ten einde
de geologifche verzameling in al derzelver verfchillende
deelen tot eene zekere hoogte volledig te maken —
dat deze gelegenheid ras zoude kunnen voorbijgaan , en
dat dan de gemelde verzameling waarfchijnlijk lang in een'
zeer onvolledigen ftaat zoude blijven — dat wegens
het belang der zake, en om het door mij aangevangen
werk niet ten halve te laten (teken, ik het mij wel wilde
getroosten de onkosten van de reis voor mijne rekening
te nemen, even als ik de onkosten van verfcheiden vorige
reizen door Duitschland en Frankrijk, waarvan ik
aanmerkelijke gedeelten ter verkrijging van voorwerpen
voor