OVER DE OLIJFANTEN
mits deze, wegens hunne meerdere zwaarte, niet zoo
Hgtelijk door de afitrooming van den vloed konden weggedreven
worden.
§ 14-
Door de fterke afitrooming van den vloed mogen welligt
ook eenige zwaardere becnen en kiezen zijn verplaatst
geworden: dat echter die olijfanten, althans in
fommige (treken, ten naastenbij op dezelfde plaats geleefd
hebben ( * ) , waar hunne beenderen gevonden worden
, getuigen
I • j LJ'-
( * ) Men zal misfehien mecnen hiertegen te kunnen aanmerken ,
d a t , daar de óndervinding leert, dat verdronkene dieren eenige dag
e n , na eerst gezonken te zijn geweest, weder bovendreven, de
bij den algemeenen vloed verdronkene olijfanten, wel op gelijke wijz
e , niet lang na denklood, naar boven zullen gedreven zijn, en dus
door dezen vloed naar elders zullen z i j n vervoerd geworden. Doch,
wanneer men. nagaat, aan welke oorzaak het bovendrijven van verdronkene
dieren is toe te fchrijven, dan blijkt het, dat ei' geen*
genoegzame grond i s , om dit van de verdronkene olijfanten te vooronder
(lellen, Het is immers de lucht, die zich in de maag en ingewanden
der verdronkene dieren uit de daarin onverteerde vocdfels
eïi drekfloffen ontwikkelt, welke de buiks ingewanden, en hierdoor
het ligchaam van het dier zoo verre uitzet, dat iliet fpeciefiek Ugter
dan het water wordt; aan welke verminderde fpecitiejce zwaarte van
het gezonken ligchaam deszelfs oprijzing in het water, en het bovendrijven
is to.e te fthrijvcn. Dit moet vooral plaats hebben bij verdronkene
koeijen, en andere herkaauwende dieren, vermits hunne magen
en ingewanden, in vergelijking van die van andere dieren, evenredig
veel wijder z i j n , e n z i j zich daarenboven voeden met weekere groeiftoff
e n , uit w e l k e , bij de verrotting, zich veel lucht ontwikkeld. Maaide
"olijfanten, die in evenredigheid van hunne grootte zulke ruime
in ..wanden niet hebben, voeden zich niet met dergelijke, maar met
veel vastere groeittullen, zoo als takken, (lengen, wortels enz. ,
die, bij derzelver ontbinding, veel minder lucht afgeven. Er is
dus geen grond voor de mcening, dat de door den algemeenen vloed
verdronkene o l p m t e n van den bodem, waarop zij lagen, zijn omgedreven,
en. duw den vloed 'zijn vervoerd geworden.
van VROEGE EEUWEN, 283
1 . ) De groote ophoopingen dier beenderen, die in
Siberië bij honderden bij elkander gevonden worden , en
cr dus zoo menigvuldig zijn, dat zij voor geene van elders
aangefpoelde beenderen kunnen gehouden worden.
es.) Dat ook in andere (treken van Europa de voor-,
heen beltaande eigenaardige foort van olijfanten gewoond
beeft op dezelfde plaatfen, of ten minfte op fommigG
plaatfen, daar thans derzelver beenderen en tanden gevonden
worden; hiervan vindt men onbetwistbare bewijzen.
Men heeft in 1821 in Torkfhire, bij Kirkdal
i , een hol in een kalkgebergte ontdekt, waarin men
gevonden beeft eene groote menigte van beenderen,
t inden en kiezen van velerlei foorten van dieren, waaronder
ook vele olijfants-beeaderen. Het grootlte gedeelte
van deze beenderen (de hardfte alleen, nevens de tanden
en kiezen , uitgezonderd) , vond men daar vergruisd en
jn (tukken geknaagd ( f ) . Onder deze vindt men ook
di; duidelijk kenbare beenderen van eene foort van hyena
(§), Dit gedacht van roofdieren zich voornamelijk
voe-
C t ) BUCKLAND, Rcliquia Diluvianae , p. 1 5 , 16.
C§) Dat in dat hol hyena's geleefd hebben, die de daarin gefleepte
beenderen, volgens hunnen bekenden 'aard, hebben vergruisd, en
zich door dezelve hebben gevoed, is niet (lechts gebleken uit hunne
beenderen, aldaar bij menigte aanwezig, maar ook uit d e , in dat
hol overgebleven, zeer kennelijke drekftoflen van deze dieren. Men
heeft cr, namelijk, gevonden zoodanige klootvormige drekfloiTcn ,
uit vergruisde beenderen zamengefteld, zoo als men bijShycna's van de
Kaap, in menageriën te Londen en te Oxford, heeft waargenomen.
Op de laatfle plaats gaf de Oxfordlche Profesfor BUCKXAND aan een'
Kaapfchen Hyena bet dijebeen van een' os te vergruizen, en des
anderen daags bragt de oppasfer der menagerie hem balletjes, uit
v.'rcru'sd been zamengefteld, in het hok van den hyena gevonden,
die met de gemene drekftoffen uit het hol van K'trkdale eene treffende
overeenkomst hadden. (EUCKLAND, p. 38, in de noot,)