§ 9-
Aan welke oorzaak echter eene zoo fpaedige verkoeling
van dat gedeelte van den aardkloot kan worden toegefchreven
, laat zich niet verklaren. Men heeft wel gefield
, dat dezelve door eene aanmerkelijke verandering van
den aardkloot zal zijn te weeg gehragt: dan er i s , naar
mijn inzien, geen de minde grond voor deze ftelling: en
dat wel te minder, daar diezelfde, door ons geheel onbekende
oorzaak, die den vloed tot eene verbazende
hoogte heeft doen rijzen, ook misfehien die fnelle verkoeling
aldaar wel kan hebben voortgebragt. Met andere
desaangaande te wagen, zal daaromtrent wel geen
meerder licht te verkrijgen zijn; vermits hiertoe alle
grond ontbreekt.
S IOEven
weinig , als er met eenigen grond te gisfen is ,
door welke Phyfifche oorzaak het water bij dien algemeenen
vloed tot eene zoo groote hoogte boven de aarde is
Opduimen,
wat dikker dan paardeliaar, en van eene donkerbruine kleur.
Dit gat' bij aan Dr. TILESIUS te Pettrsburg. Hiervan kwam liet berigr
ter ooren van een' ijverig vooribnder van natuurkundige wetenschappen,
Mr. ADAMS, die, in 1806, het beüuitnam derwaarts te gaan, en het
geraamte van dezen olijfant, van deze verafgelegene plaats, raar het
Natnralfen-kabinet van de Akademie te Petersburg over te brengen.
Nabij de plaats, waar deze lag, gekomen zijnde, verhaalde
een opperhoofd der Tungusiers (een volk nabij de IJszee wonende),
hoe h i j , in t 8 o r , het eerst dezen bevrozen olijfant had ontdekt, en
dat hij daarvan de groote tanden in 1804 had uitgebroken, en voor
50 roebels had verkocht. Mr. ADAMS had het geluk, op zijnen terirgtogt
naar Petersburg, deze tanden te Jakutsch weder te verk
r i j g e n , en met het geraamte naar Petersburg over te brengen. Deze
beide tanden wagen te iame» 360 ponden. Zie de hiervoren aangehaalde
verhandeling van Dr. TILESIUS.
opgeheven, en van waar die groote hoeveelheid is aangebragt
(§ 2) , even weinig kan men nagaan, wat het
afUroomen van die groote raaslk water heeft te weeg gebragt,
en waar al dat water gebleven is. Me n bemerkt
echter, op vele plaatten , zeer duidelijke bewijzen
, dat door dat afttroomende water geweldige afvoeringen
en uitlchuringen van gronden zijn veroorzaakt.
Men ziet namelijk, aan de getleldheid van fommige bergen,
ter wederzijde van diepe valleijen gelegen, dar de
daar tusfchenliggende valleijen door uitfehuring ontdaan
zijn. Dit is ten duidelijkfte waar te nemen aan zoodanige
van elkander verwijderde bergen , die uit lagen van
zeer verfchillende tteenfoorten betlaan. In deze lagen van
van elkander verwijderde bergen vindt men eene zoodanige
volkomene overeenkomst, dat meu , bij de befchouwing
van dezelve , er niet aan twijfelen kan, of zij zijn
overgeblevene gedeelten van één voormalig geheel onafgebroken
gebergte, en de valleijen, die er thans
tusfehen liggen, zijn door uitfehuring en wegvoering
van de verfchillende lagen van fteenfoorten ontdaan.
Eene figuur, voortellende twee van elkander verwijderde
bergen, A en B , beltaande uit lagen van verfchillende
1 fteenfoorten , die zich door verfchillende kleuren
van elkander onderfcheiden, geeft een duidelijk denkbeeld
van zoodanige bergen, waarin de volkomene overeendemming
van de op elkander volgende lagen wel geen'
twijfel kan overlaten , op wat wijze de tusfehen de bergen
A en B gelegene vallei ontdaan zij.
Ö' Vele zoodanige bergen, op meerderen of minderen afdand
van elkander gelegen, welker lagen met elkander
op dezelfde wijze overeendemmen , en dus aanduiden ,
S 4 d:,t