C8ó OVER DE OLIJFANTEN
dus , dat ook op den ouden bodem van Italië de olijfanten
, benevens de rhinocerosfen , in groote menigte
gewoond hebben (*).
S
Het zijn niet alleen de aanmerkelijke hoeveelheden van
olijfants-beenderen, op fommige plaatfen, en derzelver
algemeene verfpreiding over het noordeiijke gedeelte deiaarde
, welke klaarblijkelijk getuigen, dat dit dier in
vroege eeuwen op Europefchen bodem, en in andere
noordelijke {treken der aarde, in groote menigte, vóór
den algemeenen vloed gewoond heeft; het is ook blijkbaar
uit de gaafheid der meeste beenderen, waaraan geen
fchijn van cenige afflijting te bemerken is , dat zij door
geene (terke of langdurige (troomen, van verre uit veel zuidelijker
gelegene itreken , naar den Europefchen bodem zijn
vervoerd geworden. Indien immers dit gebeurd ware,
zouden die beenderen aanmerkelijke afflijting geleden hebben
: want men ziet zelfs aan de hardlte fteenen, die,
door (troomend water, op verre afitanden vervoerd, of
daaraan blootgefteld zijn geweest, dat daarvan alle hoekan
en kanten zijn afgefleten (CuVIER , Recherches
I I , p. 225.)
§ 16.
Uit het voorgaande , § 13 en 1 4 , blijkt het derhalve onbetwistbaar
, dat de oude voormalige foort van olijfanten op den
ouden bodem van de noordelijke (treken der aarde zeer algemeen
Florence, waar dezelve weinig breedte beeft, thans cenc opening,
die er voorheen niet fchijnt geweest te z i j n , maar waarfchijnlijk
door het afftrooinend water van den algemeenen vloed is veroorzaakt.
O BUCKLAND, p. 182.
wmmmm
VAN VROEGE EEUWEN. 28?
ineen is verfpreid geweest. Nevens deze olijfanTcn beftonden
er ook wel gelijktijdig eigenaardige, thans niet meer beftaande
, foorten van rhinocerosfen, rivierpaarden, herten
en vele andere, als ook kleinere foorten van dieren, welker
beenderen met die der olijfanten hier en daar vermengd
zijn: doch deze beenderen vindt men veel minder alge*
meen, en op de meeste plaatfen in veel geringere hoeveelheid
( F ) . Volgens BLUMENBACH'S Archaeologia Telluris,
waren de beenderen van rhinocerosfen in Duitschland
Hechts omtrent op 30 plaatfen ontdekt, daar de
olijfants-beenderen toen reeds op meer dan 200 plaatfen
gevonden waren.
§ 17-
De gaafheid, of onveranderde (laat dier beenderen,
doet ook duidelijk bemerken, dat men aan die beenderen
geene zeer hooge oudheid kan toefchrijven, en wel te
minder, daar zij in zoodanige lagen van klei, zand en
(teengruis liggen, aan welker aard of gefteldheid liet behoud
van den onveranderden (laat dier beenderen niet
kan worden toegefchreven. Men vindt, het is waar,
beenderen van veel vroegere tijdperken, dan die der olijfanten
, in verfchillende (teenfoorten opgefloten, die daarin
zeer wel zijn bewaard gebleven: dan, derzelver bewaring
is deels aan derzelver afll uiting in die (teenfoorten
toe te fch rij ven , deels ook, en wel in vele gevallen
, voornamelijk aan de keiftoiFe, die in de beenderen
is ingedrongen, en waardoor z i j , in meerderen of minderen
graad, verlteend zijn geworden, Men kan derhalve
uit den onveranderden (laat der oude olijfants-beenderen,
met genoegzame waarfchijnlijkheid, dit befluit opmaken :
dat
(T3 BUCKLAND, p. 172.