KORT OVERZIGT VAN HETGEEN IN DE VOORGAANDE
TWINTIG § S IS AANGETOOND.
§ i. ivJLen vindt de olijfantsbeenderen overal in gelijkfoortige
beddingen van zand, deengruis enklei: deze
beddingen zijn klaarblijkelijk door bezinking ontdaan >
cn de kenmerken der afflijting van het deengruis doen
duidelijk zien, dat zij door droomend water zijn aangevoerd.
§ 2. Men vindt in die beddingen zeefchelpen en andere
overblijffels van zeefchepfelen ; en daar die beddingen
op fommige plaatfen op aanmerkelijke hoogte liggen,
zoo moet het zeewater bij eenen vloed zoo hoog gedaan
hebben, dat daarin die beddingen hebben kunnen entdaan.
— Door welke phyfifche oorzaken die vloed zoo
hoog kan zijn gebragt, laat zich niet gisfen.
§ 3. Dat er eenmaal eene hooge vloed heeft plaats
gehad, blijkt ook uit de bezinkfels van gemengde kleidoffen,
die op de bodems van verfcheiden holen in kalkgebergten
worden gevonden.
§ 4. Deze vloed moet wegens zijne hoogte zich zeer
algemeen, ten minde over het noordelijk gedeelte der
aarde verfpreid hebben : — door dien vloed moeten derhalve
de toen aldaar bedaande olijfanten zijn omgekomen.
S 5.
§ 5. Men heeft nog geene voldoende waarnemingen ,
waaruit blijkt, dat die vloed de toppen der hoogde bergen
bedekt heeft.
§ 6. De aanhechting van fchelpen en andere zeefchepfelen
aan de olijfantsbeenderen bewijst, dat het zeewater
eenigen tijd boven die beenderen heeft dil gedaan.
§ 7. Er zijn echter nergens blijken gevonden, dat de
aarde langen tijd met zeewater is overdekt geweest.
§ 8. De bevrozen lijken van olijfanten in Siberië
doen zien , dat er bij dien vloed eene zeer fpoedige en
zeer derke verkoeling heeft plaats gehad.
§ 9. De oorzaak van deze fpoedige verkoeling is op
geenen genoegzamen grond te verklaren noch te gisfen.
§ 10. Het is even weinig te verklaren, van waar al dat water
, waardoor de vloed tot groote hoogte gerezen is, kan zijn
aangevoerd, en waarheen het vervolgens is afgedroomd.
Door het afdroomende water van dien vloed zijn geweldige
afvoeringen en uitfehuringen van gronden veroorzaakt
, en hierdoor zijn vele valleijen ontdaan.
§ 11. Van de verbreking der deenlagen der gebergten
, door het geweldig afdroomend water van dien vloed
veroorzaakt, is afkomdig het deengruis, hetgeen in lagen
, met zand en klei vermengd, in zeer vele uitgedrekte
dreken der aarde wordt gevonden.
§ 12. Deze lagen van deengruis , zand en klei leggen
doorgaans niet diep in den grond : nergens zijn dezelve
door lagen van lateren oorfprong bedekt; deze vloed
fchijnt dus de laatlte algemeene vloed te zijn geweest.
§ 13. Bij de afdrooming van dien vloed zullen we'
de meeste ligtere beenderen van de olijfanten naar de zee
T 3 zijn