apo OVER DE OLIJF A N T EN
zelfde tijdperk beenderen van kleinere dieren, en zelfs
van meer teeder zamenftel dan de menfehen-beenderen,
nevens de olijfants-bcenderen zijn bewaard gebleven. Men
vindt, bet is waar, bij verfebeiden fchrijvers berigten
van opgedolven beenderen van hooge oudheid, die men
hield voor beenderen van menfehen, die vóór den algemeenen
vloed beftaan hadden: doeh het onderzoek, door
diegenen in het werk gelteld, die het meest in ftaat waren
dezelve te beoordeelen , heeft telkens geleerd, dat
gecne der opgedolven beenderen van hooge oudheid, die
men voor menfehen-beenderen gehouden heeft, daarmede
overeenkomst hadden, en dat ten opzigte van andere
, waaraan men hooge oudheid toefchreef, het bij
nader onderzoek blijkbaar was , dat zij van lateren oorfprong
waren ( |>
Hieruit is echter niet met zekerheid te befluiten, zoo als
door cuVIER te regtis aangemerkt, dat er toen geene menfehen
beftonden (§). De menfehen kunnen immers toen
wel andere gedeelten der aarde dan de olijfanten en rhinocerosfen
bewoond hebben. Men zoude dus nog wel
everblijffels van dezelve, indien zij er geweest z i j n , ter
ecniger tijd kunnen vinden in een dier uitgelekte gedeelten
der aarde, waar de grond en wat er in gevonden
wordt, ons nog geheel onbekend gebleven is. Hoe dit
ook zijn moge : daar er nog geene menfehen-beenderen
gevonden zijn bij die verzamelingen van kleinere zoowel
als grootere dieren, die vóór den gezegden aïgemeenen
Vloed een groot gedeelte van het noorder halfrond der
aar-
( F ) CUVIER.3 Discours prilim.', p. LXV.
( § ; C U V I E R , p . L X V I .
aarde bewoonden, zoo is het zeer onwaarfchijnlijk , dat
nevens die dieren, die voor den vloed beltaan hebben ,
op dezelfde plaatfen ook menfehen zouden hebben gewoond.
§ 20.
Wat hier ook van z i j : dit is klaarblijkelijk, dat, daar
de olijfants-beenderen zoo algemeen, en in veel grooter
menigte dan de beenderen der overige dieren, die met
denzelven beftaan hebben, in gemelde ftreken gevonden
worden, deze voormalige olijfant wel de voorname bewoner
van het noorder halfrond der aarde zal geweest
z i j n , vóór en ten tijde dat dezelve door den aïgemeenen
vloed werd overdekt.
Van dit dier, deswegens zoo merkwaardig, eenige
kennis te dragen en duidelijk te kunnen opmerken, waarin
hetzelve van de thans beltaande olijfanten onderfcheiden
z i j , kan wel niemand , die zijne kennis van hetgeen
voorheen onbetwistbaar op dezen aardbol gebeurd i s,
tracht uit te breiden, geheel onverfchillig zijn.
#
K O R T