
I r l
O P D E B E S G H 1 Y V I N G E
V A N
O U D en N I E u W
OOS T I NDIEN,
O F
n e d e r l a n d s m o g e n t h e i d
' i n d i e
G E W E S T E N,
D O O R D I N E E R W . H E E R E
FRANC . Ol S V ALE N X Y Ns
O N I - A N G S B E D I E N A A R D E S G O D L Y K E N W O O R D S I N
A M B O I N A , B A N D A , E N Z .
1! V A L E N T Y N , die daar het zonlicht komt gerezen
’tOoftindifch Heidendom de Heilzon hebt gewezen,
E n tweemaal u dien togt getrooft tot ’s Hemels e e r,
Om ’t blinde volk het zaat der Evangelileer,
De boodfchap van genä, trouwhartig in te planten.
Hoe heerlyk fpreidde zig dat licht aan alle kanten,
E n ftreek de duifternis van het beneveld oog,
T oen Moor en Heiden zig eerbiedig nederboog,
Om in hun eygen taal, veel klaarder dan te vooren,
d’Orakels van Godts woord uit uwen mond te hooren.
Nu
Nu luft het U , gekeert in ’tlieve vaderlahd, '
Als in een taafereel den luifterryken ftant
Der Nederlanderen in d’Indifche geweften
T e maalen, en hoe wyd zy hunnen zetel veften:
Een werkftuk uitgewrogt door uwe arbeidzaamheid,
Alom geroemt, zö ver de zon haar glanflen fpreidt,
Door geen’ ondankbren ty d , nog nydige eeuw te ftremmen.
Hier leert gy wie eerft dorft de woefte golven temmen,
Welk volk. den mall oprechtce en moedig onderftont
Den hollen Oceaan te zeylen in den mond,
E n ftout het doodsgevaar te ftreven dnder d’oogen:
Ho e ver de Tyriers met vlugge zeylen vloogen | | c.
H o e wyd Karthago, en oud Sidon op dien plas
Zig waagden, zonder hulp van graadboog o f koffipas:
Hoe Krbte, Rhodes en Sicilie.de baaren
Niet verder kliefden dan tot Herkules pilaaren
E n ’t Gaditaanfche f lra n d t: hoe Jafon, na de vragt
Uit Kolchos t ’huis gevoert, om fchooner guide vacht,
Op vader Bachus fpoor, de zegeryke vaanen
Ontrolde aan Ganges boord, in ’t oog der Indiaanen:
E n hoe den Macedoon de zeetogt is mislukt,
Verggsfe. tot d’Indus en Hydafpes voortgerukt,
E n wat d’aaloudhejd van dlt land met gpnde zoomen
Of wonderlyk verhaalt , o f wonderlyk mag droomen.
Gy toont waar Salomon en Hiram ’t goudryk ftrand
Van Ofir door hun vloot ontdckten, aan wat kant
Zy zilver, elpenbeen en ’tgoud yan Tharlis vbnden:
Wie naderhand dien togt zig vrugtloos onderwondden;
En federt alles fchynt in duifternis verwart,
T o t d’Europeer., kloek en handelgraag van h a r t,
Den weg naar Indie door ’troode meir dorft baanen,
E n d’ingeruilden fchat van ’t Oofte, aan karavaanen
T o t by Aleppo of den Nylftroom toebetrouwt,
Met inelle kielen zond naar ’t Adriatifch zo u t,
Van waar Veneedje, die gefteenten, zyde en kruiden
Met groote winft vertierde aan ’t Weften, Noord en Zuiden.
Nog bleef Ooftindie voor ons gezigt b edekt,
Zö niet de Portugees, door winzugt opgewekt,
Na menige onweerbuy en duizend lyfsgevaaren,
Een andren weg naar ’tOoft gezogt had door de baaren,
H e t Afrikaanfche Hoofd van goede hoop voorby;
Toen Gama met zyn vloot in hachelyk gety