
gehuldigde meeningen met betrekking tot het Romeinsche munt-
wezen en orde bracht in eenen chaos.
Zooais iedere nieuwe theorie, die de wereld wordt ingezonden,
ondervond ook H a e b e r l in ’s theorie bestrijding. A. Sambon, L’aes
grave italico, Rivista italiana, pp. 353 e. v., Milano 1907 en
M. C . S o u t z o , Les lourdes monnaies de bronze de l’Italie
Centrale in de Revue Numismatique van 1907, pp. 337 — 354,
vielen haar aan, kwamen op voor de oude Stellingen, die nimmer
hadden bevredigd, m. i. zonder op onbevooroordeelde wijze van
de argumenten van onzen muntvorscher te hebben kennis genomen.
Nieuwe theorieën wekken steeds ontroering in kringen, waar men
met liefde hecht aan het oude!
De kroon op zijnen veeljarigen arbeid — hij ving zijne
Studien aan in het begin van het voorlaatste decennium der
vorige eeuw - werd gezet in het jaar 1910, toen zijn lang met
spanning verwacht werk, zijn Aes grave. Das Schwergeld
Roms und Mittelilaliens einschliesslich der ihm vorausgehenden
Rohbronzewährung, verscheen.
B a h r f e l d t , Numismatisches Literatur-Blatt, B. XVI, S. 1518,
spreekt er enthousiast van als van een der schitterendste voort-
brengselen op het gebied van de Muntkunde der Oudheid, die,
sedert het ontstaan dezer wetenschap, ooit het licht zagen.
Wat H aeberlin hier tot stand bracht beseffen wij eerst
recht, wanneer wij terugzien op den weg, dien onze kennis van
het oudste Romeinsche en Italische zwaargeld gevolgd is en
de publicaties beschouwen, die wij — de oorlogstijd, dien wij
medemaken geeft ons aanleiding tot de vergelijking — halten in
de etappenlinie zouden willen noemen.
H o n . A r ig o n i, Numismata quaedam cujuscunque formae
et metalli Musei Honorii Argoni; 4 deelen; Tarvisii 1741-1759;
(Kardinaal Z e l a d a ) De nummis aliquot aereis uncialibus
epistola, Roma 1778, met 40 platen;
Eq. F r a n c . C a r e l l i , Nummorum veterum Italiae, Napoli
1812 en in 1850 üitgebreider versehenen;
G . M a r c h i e P . T e s s ie r i, L’aes grave del Museo Kirche-
riano ordinato e descritto, Roma 1839; en ten slotte
P . R a f f a e l e G a r r u c c i , Le monete dell’ Italia antica,
Roma 1885.
Welken grooten invloed deze werken op de tijdgenooten ook
uitoefenden en in het bijzonder is dit het geval met het werk
der twee „patres” ; hoe onbeduidend zijn zij nu niet van ons
standpunt bezien, het even groote als onbetrouwbare werk van
G a r r u c c i inbegrepen. Dat Mommsen in het jaar 1860 als baan-
breker voor nieuwe theorieën kon optreden met zijn Geschichte
des römischen Münzwesens niettegenstaande hem een geheel
ontoereikend studiemateriaal ten dienste stond, kan slechts de
bewondering verhoogen, die wij voor den grooten geleerde
koesteren.
H aeberlin’s theorie, bij slechts zeer weinigen hier te lande
bekend, onder het bereik te brengen van die kringen, waar men
zieh voor archaeologie en monetologie interesseert, is — in
hoofdzaak — het doel van dit opstel.
Dankbaar zoude het mij stemmen wanneer mijne poging
succès mocht hebben en de nog steeds sluimerende belang-
stelling, waar het betreft het geldwezen van het groote cultuur-
volk der Oudheid, eenigszins werd opgewekt.
Hij, die dieper doordringt in de vraagstukken, die het oude
muntwezen stelt, zal den tijd daaraan besteed niet betreuren,
doch in die onderzoekingen een bron van groot wetenschappelijk
genot ontdekken en bekend raken met een schat van wetens-
waardigheden.
AFKORTINGEN DER VOORNAAMSTE
AANGEHAALDE WERKEN.
A i l l y ........ Recherches sur la monnaie romaine depuis
son origine jusqu’à la mort d’Auguste,
par M. P i e r r e - P h i l i p p e B o u r l i e r , Baron
d’Ailly. 4 vol. Lyon, Nie. Scheuring, 1864 —
1869 (Onvoltooid).
!) Reeds in 1850 verscheen in de Abhandlungen der p h ilol.-hist. Classe der kgl.
sächs. Ges. der Wissenschaften, een opste l van zijne hand Uber das römische Miinz-
wesen, d a t z e e r de a an d a c h t tro k , en h e t volgend ja a r in de Berichte van datzelfde
genootschap een opste l Über den Verfall des römischen Münzwesens in der Kaiserzett.