
Over den aard dezer gewlchtsvermindering bestaan verschillende
meeningen. Het gewicht van de thans bekende assis
van deze „oudere reductie” varieert van 162,84 tot 99,60 gram.
Veertig exemplaren geven een gemiddeld gewicht van 132,24 gram.
De semissis varieeren van 89,50 tot 57,96 gram. Zesenveertig
exemplaren geven een gemiddeld gewicht van 72,82 gram. L. c.,
S. 1 0 5 - 1 0 6 ; Vergeh R e g u n g , Zum älteren römischen und
italischen Münzwesen, in Klio, VI., S. 495.
Wanneer wij nu mögen veronderstellen, dat er gedurende
dit tijdvak een normaal gewicht voor den as was en dat het
oude Oskisch-Latijnsche pond nog in gebruik was, dan moeten
wij wel aannemen, dat deze as normaal 136,44 gram woog, d. i.
de helft van de oude libra. Deze nieuwe as heeft dus de waarde
van een scrupel zilver.
1 sc ru p e l = 1,137 gram X 120 = 136,44 gram =.
de oude sem is = de nieuwe as.
Maar wanneer wij de kleinere onderdeelen daarvan wegen,
van den triens tot en met de quartuncia, zien wij iets merk-
waardigs. De gewichten wijzen aan, dat wanneer wij den as op
136,44 gram normaal stellen, hij niet — zooals in het eerste en
tweede tijdvak - duodecimaal, maar thans de c lma a l verdeeld
is. Dus weegt de normale uncia niet 11,37, doch 13,64 gram,
d* i- Vio van den as van 136,44 gram (gemiddeld gewicht der
271 bekende stukken 12,93 gram). De semis was dus feitelijk
een quincunx, de quadrans een teruncius, de sextans een biunx,
alhoewel H a n d s , Italo-Greek Coins, p. 94, van meening is, dat
deze benamingen alleen in Qost-Italia, doch niet te Rome in
gebruik waren.
Hoe is deze plotselinge vervanging van het duodécimale
systeem door het décimale te verklären?
Door het feit, dat de bronzen munt nu beschouwd werd als
ondergeschikt aan het zilver; de semilibrale as was in het brons
gelijkwaardig aan het scrupel zilver. H a e b e r l i n , Metrologische
Grundlagen, SS. 104 f en Systematik, S. 39. Nu was in het
Romeinsch-Campaansche zilversysteem, het scrupel decimaal verdeeld
in 10 libellae, waarvan de werkelijke onderdeelen alle in
brons werden geslagen, als stukken van 4, 3 en 2 libellae, 1
libella en de halve libella of sembella, waarover hierna. Sedert
nu de voornaamste eenheid, het zilverscrupel, decimaal was verdeeld,
moeten wij er ons niet over verwonderen, dat de verdeeling
van de ondergeschikte eenheid, den bronzen as, op de zelfde
wijze geschiedde.
Nu de verhouding van de twee eenheden aldus was, werd
de reductie van den as daarvan het natuurlijk gevolg; de as en
zijne onderdeelen waren er op aangewezen mettertijd een soort
van „token money” te worden, alhoewel wij niet weten, dat
eenige beperking was gemaakt wat betreft het maximum bedrag,
dat in zulke munten mocht worden aangeboden, zooals dat met
onze hedendaagsche zilveren, nikkelen en bronzen pasmunt het
geval is.
Tal van schrijvers uit vroeger en later tijd *) hebben de
reductie van het brons beschouwd als een teeken van een staatsbankroet,
maar het had daar niets van, zoolang het brons gedekt
was door zilveruitgiften van den Staat. En nu dit zoo was, waarom
zou dan de Staat niet opnieuw het gewicht van de bronzen munten
mögen vaststellen? De oorzaak van dit misverstand was, dat de
gemiddelde Romein, evenals thans nog de moderne Staatsbürger
en kiezer, niet in Staat was de beteekenis van „token money”
te begrijpen. Wat zouden de Nederlanders wel zeggen als de
Regeering eens voorstelde ons kwartje voortaan te slaan op een
gewicht van twee dubbeltjes?
Ten einde de burgerij gerust te stellen, was het dus van
tijd tot tijd noodig, dat de Romeinsche Staat het gewicht van
den as vaststelde, welk gewicht geleidelijk daalde. Maar de munten
zelve, die uit dezen tijd nog tot ons zijn gekomen, toonen duidelijk
aan, dat alle bepalingen ter zake slechts voorwendsels waren.
Wij kunnen geen afscheid nemen van de eerste reductie
van den as, zonder mededeeling te doen van H a e b e r l in ’s ver-
onderstelling, Systematik, S. 43, dat deze reductie in verband stond
met eene publieke vermindering (remissie) van schulden, m.a.w.
of hiermede geen vermindering van schulden voor particulieren
tegenover den Staat en voor particulieren onderling gepaard ging,
die ten doel had de zwaar met schulden beladen bevolking, voor
i) Zoo nog M. C. S o u tz o in h e t feeds aangehaalde artikel in de Retue Numismatique
van 1907, pp. 341—342.