
eens, met de helft daarvan te ontlasten. De berichten van de oude
schrijvers over dergelijke schuldkwijtscheldingen zijn onduidelijk
en verward en hebben eigenlijk meer betrekking op latere tijden.
Omstreeks het begin van het tegenwoordig tijdvak, 288-286
vóór Chr., waren de Plebejers, na lange en ernstige oneenigheden
betreffende de schuldregeling, naar het Janiculum uitgeweken,
van waar zij terugkeerden door de bemoeiingen van den dictator
Q u i n t u s H o r t e n s i u s . De z.g.n. secessio plebis, zie L iv i u s , Epitome
libri XI. Het is volstrekt niet onmogelijk, dat zij alleen terugkeerden
op voorwaarde, dat hunne schulden verminderd zouden
worden bij een maatregel, zooals het terugbrengen van den as
op de helft van de waarde. Is dit juist, dan kan het begin van
het derde tijdvak op 286 vóór Chr. gesteld worden.
De vermindering van het gewicht en dus ook van de afmeting
der bronzen munten bracht eveneens eene technische verandering
te weeg. De sextans, uncia, semuncia en quartuncia werden geslagen
en niet meer gegoten.
In de tweede of „jongere” periode van het semilibrale tijdvak
daalt de as van 132,44 gram tot niet minder dan 41 gram,
dat is dus nog minder dan het gewicht van den sextans. Merk-
waardige groote en thans zeldzame stukken zien wij verschijnen,
een decussis (tienvoudige as), een tressis (stuk van 3) en een
dupondius (stuk van 2 assis), alle gegoten, evenals de as, H a e b e r l i n ,
Aes grave, S. 117—123; T. 46 — 50. De semis is meestal gegoten,
S. 124-^125; T. 51, l|§18 en 20, doch komt ook een geslagen
exemplaar voor, S. 126; T. 51,19. Hetzelfde is het geval met
den triens, S. 126 — 127; T. 51 — 52 en den quadrans, S. 128—129;
T. 45, 1—2; 52, 8—11. Sextans, uncia en semuncia zijn steeds
geslagen, S, 129-133; T. 52.
Twee series zwaargeld, andere dan de gewone Romeinsche
zoo juist behandeld, treffen wij nog in dit tijdvak aan. Zij staan
bekend als de Zwar e Janus )( Mercuriusserie en de Zwa r e
Apolloserie 2)> zoo genoemd naar de typen der assis in beide.
De munten van de eerste serie zijn kenmerkend door siechte
afwerking, ruwen stijl, betrekkelijk laag relief, een gewicht gebaseerd
!) Niet te verwarren met de l i c h t e series met overeenkomstige typen en Symbolen
(sikkel en wingerdblad) op de k e e rz ijd e n ; deze behooren in h e t vorige tijdvak thuis.
op het Attisch pond van 327,45 gram en door eene grijze korrelige
oxyde, zooals meestal in het district rondom Rome; onder de
beroemde muntvondst van Vicarello kwamen zij dan ook in veel
grooter aantal voor, dan die van de Apolloserie (1109 tegen 108
exemplaren). De munten van de Zware Apolloserie daarentegen
zijn van fraaien stijl — zeldzaam fraai voor zwaargeld — en van
hoog relief, geslagen volgens eene mina van 341,10 gram x) en
hebben het fijne, zachte, groene of bruine patina, eigen aan
Campania. H a e b e r l i n wijst dan ook de Apolloserie toe aan de
Capuaansche Munt, de Janus )( Mercuriusserie aan die van
Rome, Systematik, S. 46.
V. De Zware Apolloserie (as tot en met unica) H a e b e r l i n ,
Aes grave, S. 82 — 91; T. 34 — 36. Drieennegentig assis geven
een gemiddeld gewicht van 335 gram.
Gelijktijdig: de as Minervakop )( Stier ROMA, met ofzonder
caduceus L.c. S. 141 — 143; T. 55—56, 94. Eenentwintig exemplaren
geven een gemiddeld gewicht van 278,55 gram.
VI. De Zware Janus )( Mercuriusserie (as tot en met
semuncia). De kop van Janus draagt op deze serie geen baard,
zooals op die met de prora, doch is baardeloos. Wij zien den-
zelfden kop op het Capuaansche goud en zilver, hetwelk wij
zoo straks zullen behandelen. Reden om aan te nemen, dat dit
dubbele hoofd van eene andere godheid dan Janus zou zijn,
bestaat echter niet. H a e b e r l i n , Aes grave, S. 93 — 102; T. 38 — 40.
Zesentachtig assis geven een gemiddeld gewicht van 320,51 gram.
Theoretisch gewicht 327,45 gram.
Hiermede doet het Attisch pond, met het scrupel van jl,137
gram als zijn 1/38S deel zijn intrede in Rome.
Te Capua verschijnen de welbekende quadrigati 2), geslagen
volgens denzelfden muntvoet als de didrachmen uit het vorig
tijdvak; de typen daarop zijn nu zuiver Romeinsch. Tafel I
Berliner Zeitschrift fü r Numismatik, XXVI.
Didrachme. Baardelooze Januskop )( Jupiter in quadriga
i> H a e b e r lin , Metrologische Grundlagen, S. 21.
2) Analysen van RAUCH, Zeitsch r. f . Num., 1874, S. 32 ff., nos. 1—4, gaven bij
een gewicht van 6,5, 6,7 5 , 5,95 en 3,25 gram 0,990 fijn zilver.
In Berlin S. 168 daaren teg en vinden wij van no. 32 af, verscheidene mu n ten , die
van z e e r sie cht zilver, ja bijna geheel van koper zijn.