Den Raad van State gehoord (advies van 29 December 1868, n0. 12);
Gezien bet nader gemeenschappelijk rapport van Onze Ministers
van Marine, Oorleg en Kolonien, van 17 Februarij 11., lit. G, n°. 24,
gebeim ; ’
Hebben goedgevonden en verstaan :
Ter vervanging van het K. B. van 31 Mei 1833, n°. 123, en
tevens ter toepassing van het daarin nedergelegd algemeen beginsel,
te bepalen:
Art. 1. Voor hen, die deelgenomen hebben aan belangrijke krijgs-
bedrijven door Ons aan te wijzen, wordt een eereteeken ingesteld.
Art. 2. Dit eereteeken bestaat nit een kruis van Berlijnsch zilver
met vier armen, op welks voorzijde Onze beeldtenis voorkomt, om-
geven van een jarretière waarop de woorden „voor Krijgsverrigtingen”
te midden van een krans van eiken loof, dragende elk der vier armen
van bet kruis eene W.
Het kruis wordt op de linkerborst gedragen, aan éen lint ter
breedte van 3,8 Nederland sehe duimen, bestaande uit verticale strepen,
waarvan de middelste de helft en iedere zijstreep een vierde gedeelte
der gebeele breedte beslaat.
De middelste Streep is groen, de beiden zijstrepen oranje.
Het lint wordt niet zonder bet eereteeken gedragen.
Over het lint wordt een gesp gedragen, waarop de naam en het
jaartal van bet krijgsbedrijf, waarvoor bet eereteeken wordt uitgereikt,
vermeld staan.
Hij, die meer dan één krijgsbedrijf heeft bijgewoond, waarvoor
het eereteeken wordt uitgereikt, draagt de verschillende gespen, de
namen en jaartallen der krijgsbedrijven bevattende, aan het lint boven
elkander.
Het kruis wordt slecbts eenmaal uitgereikt.
Art. 3. Het eereteeken wordt uitgereikt aan allen, in den aanhef
van dit besluit bedoeld, zonder onderscheid van rang of graad.
Art. 4. De toekenning geschiedt bij brevet of verklaring volgens
hieraan gehecbte modellen.
Art. 5. Ingetrokken bij K. B. 22 Aug. 1877 n°. 9.
Art. 6. Als krijgsbedrijven, bij artikel I bedoeld, worden voor
’s hands aangewezen de expeditien :
in 1846, 1848 of 1849 naar Bali;
in 1850 tot 1854 naar Borneo’s Westkust;
in 1859 naar Boni; en
in 1859 tot 1863 naar de Zuid-Oostkust van Borneo.
Art. 7* De kosten, uit Ons tegenwoordig besluit voortvloeijende,
komen ten laste van : enz.
MO D E L - B R E V E T .
DE MINISTER VAN MARINE,
DE MINISTER VAN OORLOG,
DE MINISTER VAN KOLONIEN,
DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIfi,
Gezien hebbende ’s Konings besluit van den 19 1“ Februarij 1869,
n°. 13, waarbij het Hoogst Denzelven heeft behaagd een eereteeken
in te stellen voor hen, die deelgenomen hebben aan belangrijke krijgsbedrijven
;
Verklaart, dat
TV. iV
geregtigd is tot het dragen van het voormeld eereteeken met gesp,
(de verklaring heeft:
geregtigd is tot het dragen van voormeld — aan hem bereids uitgereikt
— eereteeken, ook van den gesp,)
als hebbende als (rang of graad)
bij het (bataillon of regiment)
aan boord van het (naam van het schip)
deelgenomen aan (krijgsbedrijf)
in het jaar
’s Gravenhage,
Batavia, en
De Minister van Marine, Oorlog o f Kolonien, o f De Gouverneur-
Generaal van Nederlandsch-Indie.
Oranjepenningen 1339.
Tegelijkertijd werden de navolgende gespen
vastgesteld: a b a l i 1846.