Overlijden van den kunstschilder S. L. V e r v e e r
te ’s-Gravenhage.
Vz. Zijn rechtsgewend borstbeeld. Links in
het veld daarnaast: d e v r i e s a r n h e m f e c .
Omschrift: t e r n a g e d a c h t e n i s a a n d e n
GENIALEN KUNSTSCHILDER.
Kz. Een met een rouwfloers en immortellen-
krans omhangen schildersezel, waarop een half
voltooide schilderij geplaatst is, links daarvan
een schildersstoeltje, waarop een palet en penseelen.
In de afsnede: GEB. TE S’HAGE. 20 NOV. 1 8 1 3 .
ALDAAR OVERL. 5 JAN. 1 876
Omschrift: s. l . v e r v e e r . d o o r v e l e n
BEMIND EN BETREURD.
Brons, 60 m.M. Verz Z.
S a lom o n L eo n a r d u s (Sam) V e r v e e r , leerling van B. J. v a n
H o v e , was landschap- en genreschilder en koos vooraljodenbuurten
en Scheveningsche tafereelen tot onderwerp zijner schilderijen. Even-
als zijn broeder E i .c h a n o n (geb. 1 9 April 18 2 6 ) behoorde hij tot de
meest gevierde schilders van de oude garde.
Hij vond zelden zijn weergade in geestige antwoorden en woord-
spelingen; een aardig gezegde mag hier geboekstaafd worden van
den man, die geboren werd op den dag, waarop Z . M W i l l e m I te
Scheveningen aan wal stapte en later als kommandant der eerewacht
zoowel diens zoon als diens kleinzoon inhaalde in de hofstad, doch „in
1813 thuis bleef, daar hij te jong was om toen al bij depinktn te zijn” .
385. 1876. 5 April.
Belooningspenning voor betoonde diensten
bij den watersnood.
Vz. Rechtsgewend hoofd van Z. M. W i l l e m
III, daaronder: j . p . m . m e n g e r f ,
Omschrift: w i l l e m h i k o n in g — d e r n e d . g .
h . v . L.
Kz. Onder de koninklijke kroon op een
geschiedblad tusschen twee lauwertakken:
DE KONING
AAN
JH R. M. A.
SNOECK.
Omschrift: w a t e r s n o o d v a n 1876.
Zilver en brons, met oog en ring, 51 m.M.,
aan oranjelint. Verz. S n o e c k .
Bijdragen, 2e druk, n°. 548, Oranjepennin-
gen 1342.
386. Als voren. Barret.
Barret van eikeloof, waaromheen een lint is
geslingerd met het ingestempelde opschrift:
WATERSNOOD VAN 1876.
Zilver en brons, Leidsch Penn. Kab.
Ingesteld bij K. B. dd. 5 April 1876 n°. 18, luidende:
W it WILLEM III, e n z .
Willende aan hen, die zieh bij den jongsten watersnood bijzonder
hebben onderscheiden, een blijk van Onze goedkeuring en tevreden-
heid verleenen;
Op voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken,
van 3 April 1876. lit, B, 3de afdeeling:
Hebben goedgevonden en verstaan:
Art. I. le r erkenning van uitstekende daden, bij den jongsten