
ook wel eens als soorten beschouwd zijn. Wat hier over het liout gezegd werd, is
niet op al deze verscheidenlieden toepasselijk.
Bl. 599 r. 14 v. o. Hier is het verschil tusschen de Soendasohe en eoht Javaansohe
dorpen niet genoeg in het oog gehouden. In eigenlijk Java vindt men aloens-aloens
alleen in de plaatsen waar vorsten of regenten hun zetel hebben, en doorgaans
zijn deze met twee waringins (zelden met ¿en) in het midden , en verder met reien van
dezelfde boomsoort längs de zijden beplant. De aloen-aloen met ¿en waringin voor
de woning van het dorpshoofd en van het districtshoofd (bl. 600 r. 4. v. b.) wordt
alleen in de Soenda-landen, en inzonderheid in de Preanger rogentsohappen , aan-
getroffen.
„ 599 r. 11 v. o. staat langar lees langgar.
, 601 r. 8 v. o. Nevens djarit wordt ook djarik gebruikt, en de Regent van Brebes
beweert, dat de eerste vorm een verbastering is in den mond des volks.
„ 603 r. 6 v. b. Staat De djarit is veel langer dan de sarong, soms wel vjjf meters.
De kai'n voor een gewone djarit is zelden langer dan 2-j meter, en zelfs voor een
dodot zou vijf meters nog een buitengewone lengte zijn. De woorden: „De meer aan-
zienlijken hebben grootere djarits, die zij eens om de middel slaan en dan als een
draperie laten athangen, van voren langer dan van achteren, en zoo dat onder het
gaan het been gedeeltelijk zichtbaar wordt“ , wensch ik , als niet in overeenstemstemming
met de tegenwoordige gebruiken, te doen vervallen. Grootere djarits zijn
alleen bij gala-kostuum gebruikelijk en heeten dan dodot, of maken deel uit van
het reiskostuum van voorname Javanen, pradjoerltan geheeten, waarbij ook een
pantalon of een körte broek met zwart zijden kousen en läge schoenen behoort.
„ 604 r. 8 v. b. staat met mouwen lees zelden met mouwen.
„ 605 r. 8 v. b. moeten de woorden en met boreh besmeerd wegvallen. Het gebruik
van boreh bepaalt zieh tot bruidegom en b ru id , en behoort niet bij het hofkoBtuum.
In hetgeen van blz. 605 tot 612 over bijzondere kleederdrachten, kapSels, ljjf-
sieraden en wapenen gezegd is , komen vele kleine onnauwkeurigheden voor, die
door den Regent van Brebes met groote zorg zijn aangewezen, wat voor eene verbeterde
uitgave van dit werk goede diensten zou kunnen bewijzen. Zij zijn echter
van ondergeschikt belang, terwijl zeker ook een goed deel der opmerkingen aan
plaatselijke of tijdelijke verschillen het aanzijn dankt.
„ 610 r. 6 v. o. staat wadoeng lees w doeng (in het Javaansch, dat tweecrlei d kent,
bestaat ook in deze letter verschil). Wadoeng beteekent bijl.
„ 611 r. 2 v. b. staat (pending, anggar) lees (djanoer bplk of sdboekan ketimang).
„ 612 r. 12 v. o. Kajoe pellt. De hier ontbrekende botanische bepaling van dit
hout, door de Javanen kajoe timänggä geheeten, is gesuppleerd D. III, bl. 985,
noot 3.
„ 621 r. 2 v. o. Men schrappe de woorden of van de tabaksplant. De fijngekorven
awar-awar ziet er uit als tabak, en dit heeft misschien sommige waarnemers verleid
om aan tabak te denken.
„ 628 r. 4 v. o. Op hetgeen van hier tot bl. 636 over de gebruiken en plechtigheden
bij het huwelijk gezegd werd, is van toepassing wat ik bij bl. 605 opmerkte om-
trent de beschrijving der kleeding. Vele gebruiken komen slechts plaatselijk of
onder bijzondere omstandigheden voor of zijn in de Gouvernementslanden in onbruik
geraakt, terwijl zij in de Vorstenlanden nog gehandhaafd zijn; andere zijn wellicht
geheel verouderd. Dit alles haarfijn uit te pluizen zou voor mijne lezers van geen
belang zijn.
Bl. 636—639. Wat hier over de gebruiken bij de zwangerschap gezegd is, heeft alleen
betrekking op vorstelijkc personen, en is gedeeltelijk zelfs bij dezen allengs in onbruik
geraakt. Dit laatste is o. a. het geval met de bl. 639 r. 4 v. b. vermelde
offers bij herhaalde zwangerschap. In hetgeen bl. 639 v. over de behandeling van
kraamvrouwen en pasgeboren kinderen gezegd is, zal men weder vele kleine onnauwkeurigheden
kunnen opmerken, wanneer men het met de gebruiken in eenig
bepaald gedeelte van Java vergelijkt. Maar ook hier weder was het mij onmogelijk
op alle plaatselijke verschillen acht te geven of met zekerheid te bepalen wat al
of niet verouderd is.
B 642 r. 19 v. b. Het weder aannemen van den kindernaam komt volgens den Regent
van Brebes in eigenlijk Java niet voor. Het zal dus, indien het nog somtijds plaats
heeft, tot de Soendalanden beperkt zijn.
„ 643 r. 10 v. o. Het kisten van lijken komt veel voor in de Vorstenlanden, in andere
r e s i d e n t e n s le c h ts a ls het lijk op zoo grooten afstand begraven wordt, dat het een paar
dagen onderweg moet blij ven. De woorden: „De lijkstaatsie wordt geopend doortwee
of meer in ’t wit gekleede priesters, die den ganschen weg over hardop bidden ,
en daarop volgen eenige personen die eene met wit linnen bekleede pet dragen“ ,
kunnen niet als algemeene beschrijving der begrafenisplechtigheden gelden. Meer
gewoon is het dat een aantal personen bij den ljjtetdS witte vlaggetjes zwaaien,
terwijl het hardop bidden wordt nagelaten als de familie het niet begeert. Gewoon-
lijk loopen priesters, familieleden en bekenden zonder distinctieve kleederdracht om
de met bloemen versierde bandoesit
644 r. 2 v. b. Met de dilngä koeboer wordt de geheele plechtigheid besloten. Voor-
dat de kuil wordt dicht gemaakt spreekt een der priesters de adzan uit. Het op-
zeggen der talqin volgt op de adzan en gaat vooraf aan de dängü koeboer. De
engelen Nakir en Monkir heeten bij de Javanen Kiroen en Wanakir of Wana-
kiroen.
„ 644 noot 2 staat bl. 362 lees bl. 363.
„ 645 r. 2 v. b. staat honten middelstuk lees honten of steenen middelstuk. De gegoeden
laten het maken van graniet of kalksteen. Voorts is hier verzuimd gewag te
maken van het strooien van telasih- of toelasih-bloemen (Ocimum basilicum) op de
graven, wat in gegoede familien elken Vrijdag herhaald wordt.
„ 653 r. 5 v. b. staat prijaji kapetingan. Het schijnt beter prijaji te laten wegvallen.
„ 657 r. 5 v. o. Het woord prijaji's moet ook hier geschrapt worden. Het wordt gebruikt
van ambtenaren en hooggeborenen, maar niet toegepast op degenen die in
de desa’s door gegoedheid of aanzien uitmunten. Het is dus ook verkeerd gebruikt
door den heer van Hoevell in de op bl. 661 r. 14 aangehaalde plaats.
„ 661 r. 11 v. o. Tot nadere toelichting van het plaatselijk verschil in de verdeeling
der desa-gronden voeg ik hier nog bij, dat, volgens de opmerkingen van den
Regent van Brebes, het desahoofd soms 8 of 10 pCt. van den ganschen sawah-grond
der desa erlangt, soms niet meer dan het dubbel van het aandeel eens gewonen
sikeps. Ook het aandeel der overige leden van het desa-bestuur verschilt eindeloos
naar plaatselijke gebruiken, die zelfs in onmiddellijk aan elkander grenzende desa’s
soms geheel anders zijn.