
Bl. 517 r. 4 v. o. Staat ander den naam lees onder den Maleischen naam.
„ 524 r. 15 v. o. Het padisuijden wordt niet enkel iu Madioen ca Kediri, maar bijna
overal meest door vrouwen verricht, en de mannen komen slechts te hulp als be-
spoediging van den arbeid noodzakelijk is. Ook is het lang niet overal waar, dat zij
die aan het padisnijden deel nemen, zieh in feestgewaad dossen.
„ 532 r. 1 v. b. Men plant ook wel ma'is als tweede ge was op de sawahs.
„ 534 r. 2 v. b. staat dat de penlvrnohten onder den algemeenen naam van katjang
worden samengevat. Dit is echter wel het geval in het Maleisch , maar niet in het
Javaansch, dat een onderscheid maakt tnsschen katjang en kärä, eenigermate over-
eenkomende met het onze tusschen erwten en boonen.
„ 535 r. 16 en 17 v. b. De Regent van Brebes teekent hier aan, dat tales Javaansch
en linnjal waarschijnlijk Soendaasch is. Hiertegen merk ik op, dat tales of taleus
in de woordenboeken van Rigg, Geerdink en Oosting en in het Plantkundig Woor-
denboek van Filet bepaald als Soendaasch wordt opgegeven en in het Jav. Wdbk.
van Roorda niet voorkomt. 1k wil echter gaame aannemen dat het ook in een
groot deel van eigenlijk Java gebruikelijk is. Daarentegen bestaat er niet de minste
grond voor de meening dat linnjal Soendaasch zou zijn, maar gaarne wil ik geloo-
ven dat het woord in vele streken in onbruik geraakt en door tales verdrongen is.
536 r. 4 v. b. Eene terreinshoogte van 3000 voet is voor de teelt der aardappelen
niet noodig; men plant ze reeds op eene hoogte van 1500 voet.
„ 536 r. 19 v. b. De cultuur der kassave is niet tot Banten beperkt; zij komt ook
veel voor in Samarang en Djapara.
„ 542 r. 5 en 4 v. o. Voeg bij de hier genoemde residenten nog Djapara.
„ 545 r. 4 v. b. staat Kondongdong-boom lees kedongdong-boom.
547 r. 11 v. o. Nevens linting is in Krämä ook éses of ses gebruikelijk. Yolgens
Roorda’s woordenboek is dit laatste Krämä inggil.
„ 561 r. 11—16 v. b. Het gebruik van krambil en kläpä is hier opgegeven volgens
de gewoonte der Yorstenlanden; in andere streken is krambil hoog en kläpä laag
Javaansch.
564 r 2 v o. Dodol wordt als Soendasche naam voor 71 * de jonge bladknoppen van den
arénpalm opgegeven door Miquel, Flora van N. Ind. III, bl. 36; maar ik kan voor
de juistheid niet instaan. Gewoonlijk is dodol, zoowel in het Soendaasch als in het
Javaansch, de naam van een gebak dat tot koekjes gesneden en in palmbladeren ,
dikwijls arenbladeren , gewikkeld wordt. Kan dit laatste ook tot een misvatting
geleid hebben?
B 567 r. 8 v. b. staat larak- of rarakboom lees lírak- of rerikboom. De eerste vorm
is Javaansch, de tweede Soendaasch.
568 r. 16 en 12 v. b. staat Javaan en Javanen leas Soendanees en Soendaneezen.
Bij de eigenlijke Javanen zijn de peté en djengkol weinig geacht, en in Oost-Java
komen de boomen niet voor.
„ 568 r. 10 v. o. staat door geringe lieden lees door aanzienlijken en geringen.
fl 570 r. 7 v. b. „" de bawang of uien en de brambang of knoflook lees debawang
of knoflook en de brambang of uien. Ook worden deze groenten in veel lager streken
gekweekt dan hier is opgegeven, de brambang zelfs in Djapara op eene hoogte
van slechts 150 voet.
571—575. Omtrent de hier opgenoemde vruchten verdient het volgende te worden
bijgevoegd of verbeterd. Psidium gugjava heet in het Jav. djamboe klHoek of
kloetoek. De boeah saoe of Westindische mispel ( Sapota achras L.) heet in het Jav.
juister boeah sawo; de boeah nona wordt in die taal milowä of moelwä, ook soms menowä
genoemd. De djamboe ajer mawar heet in de Yorstenlanden djamboe aroew, de djamboe
bol in het Jav. djamboe dersänä; de djamboe Samarang (dus genaamd omdat zij veel
op die plaats ter markt komt) djamboe klampak. Aan de gajam (Inocarpus edulis)
heb ik, op gezag van Rumphius, I. 170 (arborhaec brevem ac erassumgerit truncum),
een körten, dikken stam toegekend , doch de boom schijnt (volgens Bisschop Grevelink,
de Bruikbare planten, bl. 231 noot) ook hoog te können opschieten. De
balimbings of blimbings worden door de Maleiers ondersoheiden in blimbmg manis
en blimbing asam, d. i. zoete en zure. De eerste wordt gewoonlijk voor Äverrhoa
carambola, de tweede voor A. bilimbi gehouden; doch volgens Rumphius behooren zoowel
zure als zoete verscheidenheden tot A. carambola en is de altijd scherp zure A. bilimbi
daarvan niet als verscheidenheid, maar als soort onderscheiden; doch deze laatste
schijnt op Java weinig bekend te zijn. Antidesma bunius heet in het Jav. niet hoeni,
maar woeni. De Mal. naam is boeni. De door mij vermelde namen der djeroek-soor-
ten zijn meestal Maleisch; de Javaansche namen door den Regent van Brebes vermeld
kan ik niet met zekerheid identifieeren. Yan Lansium domesticum bestaan
zure en zoete verscheidenheden. De naam doekoe wijst de zoete, langsep de zuur-
achtige, kokosan de meest zure verscheidenheid aan. Riet de schil dezer vrnchten
is bitter, maar de pitten.
Bl. 578 r. 5 7 v. b. Men moet uit het hier gezegde niet opmaken dat de Javanen versehe
visch versmaden. Integendeel eten zjj die zeer gaarne waar zij te verkrijgen
is, maar voor vervoer naar de binnenlanden, en ook voor gebruik in de kuststreken
wanneer geen versehe visch te bekomen is, worden groote hoeveelheden gedroogd
en gezouten.
„ 578 r. 15 v. b. De trassi wordt weinig bij de rijst, meer bij groenten en andere spijzen
gegeten. Ook had hier eene andere spijs vermelding verdiend, de petis, een
extract uit visch en garnalen, dat men laat verdampen tot het een vrij harde pap
wordt. Dit is vooral in gebruik in Rembang; in Soerakarta worden groote hoeveelheden
petis uit vleesch bereid, die dan veel overeenkomst heeft met Liebig’s
vleeschextract.
581 r. 4 v. o. staat in 't Jav. pengempan lees in 't Jav. baloembang. Het woord
pengempan, of eigenlijk pengempang (zie de Yerbeteringen in D. I ) , is volgens
den Regent van Brebes geen Javaansch. Ik vond het woord, zoo ik mij niet
bedrieg , gebruikt door den heer van Spall, die wellicht het Mal. panempang be-
doeld heeft.
585 r. 9 v. o. Oes r-oesjan is Soendaasch; in het Javaansch zegt men oenjing-
oenjjngan.
591 r. 13—17. Over het Javaansche papier vergelijke men D. I I I , bl. 432 en 713.
Het wordt echter gewoonlijk niet gemaakt van den bast van Morus macroura, maar
van dien van Broussonetia papyrifera, een boom van een zeer nauw met demoer-
beziSn verwant geslacht, van Japan of China ingevoerd en op Java niet zelden
aangeplant. De gewone Javaansche naam van het inlandsch papier is deloewang.
De naam kadongdong voor Odina gummifera is Soendaasch. De Javaansohe naam is
kajoe koedä of kajoe djaran. Eie ook D. I I I , bl. 775.
71 596 r. 12 v. o. staat de komvormig uitgeholde steenen lees de dikke bijna komvormige
borden (tjowek).
„ 598 r. 12 v. o. De tjampaka-boom wordt om de geurige bloemen veelvuldig aange-
plaut, en hierdoor zijn veelvuldige verscheidenheden ontstaan, waarvau sommige
10