14 DIEBEN: E—H.
(vischsoort : J keting?; Mal ketang-ketang),
1 215; Dryinus nasutus (fraaie boomslang),
I 222 v.; Duif. Zie Carpophaga aenea,
Ptilonopus ros. en bij Tortels; Duizend-
pooten. Zie Myriapoden; Dysopes dilata-
t e (soort vleermuis'',I 257; D. tenuis, 1 257;
III 842; Dytiscieden (waterkevers), I 199.
E. Echineis remora (zuigvisch), I 231; Echi-
nodermata (stekelbuidige dieren), I 172;
Echinoideeen (zee-egels), 1 173; Eekhoorn.
Zie Pteromys en Sciurus-. Eend (J. M.
bèbèk of n n (J), I 233; 587; III 358;
wilde —. Zie onder Anas; berg —, id.; Ela-
phis radiatus (M. oelar galak), I 224;
Elephas primigtnius. Zie Fossielen; Elaps
(giftige slangensoort), I 226; E. bivirga-
tus en furcatus, ib.; Emydae (moerasschild-
padden), I 232; Engraulis (M. ikan
tri), I 211; 616 ; Epibulus insidiator,
soort van labridae, I 213; Epicrium
glutinosum. Zie bij Saurobatrachiers; Epi-
nephelus variolosus en crapao, onder-
gesl. van Serranus z= ikankrapoe, alias
Jacob Evertsen, I 214; Esocieden (snoe-
ken,)I211; Eutracheles Temminckii (soort
snuitkever), I 199; Exocoetus Javanicus
{ikan terbang = vliegende visch), I 211.
P. Falco severus (valk), 1 244; Felidae (kat-
ten), I 253 v.; Felis minuta of Leopardus
Javensis (J. màtjan rempak), 1 253; F.
Pardus of L. varius (J. matjan toetoel; M.
harimaw koembang rzz: panter), I 254;
F. tigris of Tigris regalis (J. matjan
lòrok; M. harimaw toenggal = : konings-
tijger), 1 232,254. Zie bij Panter en Lin-
sang grac- en III 934, 989; 1053, 1078;
Ferae (eigenl. roofdieren),I252, v.; Fieras-
fer (draadvormige viscbjes, diein holothu-
rien leven), I 212; Filaría dracunculus
(Guineesche draadworm), I 175; Formi-
cidae (mieren semoet), 1 200; Fossielen
(overblijfselen van dieren uit vroegere geo-
logische tijdperken), I 111 v.; Fossores
(graafwespen), I 200; Fringilla maja (J.
manoek randal: soort vink), I 233; III
511; Fr. striata (manoek prit of emprit),
I 233; Frugivoren (vruchtetende vleermui-
zen), I 255; Fúlica lugubris (waterhoen),
I 243; Fuut. Zie Podiceps Phil.
G-. Gaasvliegen. Zie Hemerobius; Galeopithe-
cus variegatus (S.'koebang, koebin — »vliegende
kat“), I 258; Gallinulaphoenicura
(waterhoen), I 243; Gallus furcatus (wild-
hoen; J. tjangaran?), I 236; G. bankiva
(J. ajam alas' — boschhaan), I 236; III
763; G. aeneus (J. bekisar = bastaard-
haan), I 237; Ganzen (J. barjak: M. gang-
sa), I 587; Garnalen en kreeften (J.
oerang; M. oedang), I 177 v.; 578, 580.
Zie lbacus antarcticus, Palinurus ho-
marus en Thenus orientalis. Zie ook Kreeft;
Gekko. Zie bij Platydactylus gutt.; Geiten
(J. wedoes; S. embe; M. kambing), I 247;
582; Geitenmelker. Zie Caprimulgus aff.;
Gelatik. Zie Bijstvogeltjes; Geocarcinus
(soort landkrabben: J. joejoe), I 178;
Gerres (Mal. ikan kapas-kapas), I 213;
Glimwormen. Zie Lampyris; Gobiidae
(hagedisachtige visschen), I 217; Goerami.
Zie Osphromenus olfax; Goudvisch. Zie
Carassius aur. ; Gracula religiosa (soort
ekster • J. ment jo; J. M. bejo-bejo),
I 235; Gymnodonten, gesl. van plecto-
gnathen (naak.ttandige visschen), waaraan
bedwelmende eigenschappen worden toe-
geschreven, 1 210; Gyrinieden (kever-
groep), I 199.
H. Haai. Zie Squalides en Carcharias meg.;
Haan, I 236 v. Zie Dierengevecht; Haas.
ZieLepus nigricollis; Hagedis, I 220,227.
Zie Draco volans, Hemidactylus fraen.,Platydactylus
gutt., enz; — kikkers. Zie Sau-
robatrachier; Haliaetos leucosternos (zee-
arendl, I. 239; Halicore dujong (J. doejong
— zeekoe), I 246; Harders. Zie Mugilidae\
Häringen. Zie ßlupeidae; Harpactes Ttein-
wardti (trogon), I 245; Helictis prientalis
(M. bioel = das), I 252 v.; Hemerobius
(gaasvliegen), I 198; Hemidactylus frae-
natus (J. M. tjetjak zz= huis- of muur-
hagedis), I 227; Hemipodius pugnax (J.
poejoeh of gemak, soort van wibbelhoen of
kwartel), I 237 v.; III 763. Zie Dieren-
geveeht-, Hemipteren (wantsen), 1 184,189;
Herten. Zie bij Busa,. Cervulus en III
936,1053; Herpestes Javanicus (spoorwezel
DIEBEN: I—L. 15
of spoorrat), I 253 ; Hexapoden (insek-
ten), I 176; 182 v.; Hesperieden (soort
dagvlinders), I 189; Hippoglossus Crumei
(bot), I 213; HirudineeM (bloedzuigers ==
J. M. lintah), I 175; Hirudo brunnea,
Javanica, poicilogaster en vittata, ib. Zie
Patjet] Hoenders. Zie Fulica lug., Galli-
nula phoenicura en Gdllus', HolothuriSn
(zeebeurzen of »zeekomkommers“ = tri-
pang), I 113; 212; H. edulis, tremula,
enz., ib.; HolothurioiäeeCn — Holothu-
rien; Homalopsis (niet giftige soort van
waterslang), I 222; Hond (J. asoe-, M. an-
djing), I 185; 597. Zie verder Canidae',
Honigvogel. Zie Nectarinia\ Hooiwagens.
Zie Phalangieiv, Hoornvisschen. Zie Batistes',
Hylobates leuciscus (Mal. aoe-aoe —
wouwouw), I 258; Hylomys suillus (insek-
tenetend roofdier), I 252; Bymenopteren
(vliesvleugelige insekten), I 200 v.; Hys-
trix fasciculata (J. M. landak — stekel-
varken), I 251.
I. Ibacus (garnalen-soort), 1 178; I.antarcticus
{oedang laoet lèbèr), 1 178; Ichneumonidae
(sluipwespen),1200; Iguanidae{J .menjawak
— leguaan), I 227, 229; IJsvogels, 1 245;
Ikan (M.; J. iwak en oelam — visch);
— bandang --- Chanos of Lutodeira
orient.', — bawal = Stromateus', — bawal
itam ~ ■— pampal; — belanak = Mu-
gilidae'j — betok = Anabas; — bidji
nangka — Upeneus; — boelan- boelan —
Clupea; — bot — Hippoglossus Crumei;
bronang = Theutidae; — ekor koening
— Caesia er.; — gaboes Ophio-
cephalus; — gamprèt — Platax; — gigi
djaran — Otolithus; — goerami — Osphromenus
olf.; — kakap '— Bates calcar.;
— kakap meirah m Diacope met.; —
kapas = Chrysophrys B.; — kapas-kapas
— Gerres; — kèpèr — Scatophagus arg.;
ketang-ketang — Drepane punct.; —
kodok “ Batrachus pict.; — koeroe
Polynemus; — kombong — Scomber kan.;
koewé — Caranx; — krdpoe — Serranus;
— kering, gedroogde visch, 1217;
lajrir = r Trichiurus haum.; — lèlèh
— Clarias punct.; — lidah •zxz Solea
cornuta; — mas zxz Carassius aur.; —
moa — Muraenidae; — noes Loligo;
— pampel = Parastromateus n.; — paré
— Trygon l.; — penjaloe = : Caesio p.;
— peroet (buikvisch), III 197; — selar
— Caranx; — soempit Toxotes jacul.;
— soesoe — Laetarius delic.; — talang
— Chorinemus; tambra Barbus t.;
— tembang —. Clupea; tengiri
Cymbium; — tri -■— Engraulis; — wa-
der, I I I 958; 1003; Infusorien (onzichtbare
diertjes), I 171; Inktvisch. Zie Loligo en
Sepia; Insekten. Zie Hexapoden; schade-
lijke —, I 189 v.; hun koorgezang, 1 202;
Insectivoren (insekten-etende roofdieren),
I 252; Ixodina (=r teken) , I 179.
J. Jaarvogel. Zie Neushoornvogel.
K. Kaaiman. Zie over dit woord I 229;
Kakkerlakken. Zie Periplaneta Orient.;
Kalkoen {ajam Wldndu), I 587; Kantjil.
Zie Tragulus Jav.; Karet z= schildpad-
schaal. Zie Schildpad; Karpers. Zie Cy-
prinidae; Kat (J. M. koetjing), 1597. Zie
verder bij Felidae; vliegende —. Zie Ga-
leopithecus varieg.; Katjes (M. bija-bija).
Zie Cypraea; Kevers, Í 198 v. Zie Torren
en bij Calandra, Carabidae, Cata-
dromus, Chrysochroa, enz.; Kikkers (J. M.
kodok'. Zie Batrachidae en Bana tigrina;
kodok tjina, I 220; Kippen. Zie Hoenders;
Klappertor. Zie Calandra; Klip-
visch- Zie Chaetodon; Knaagdieren, I
251 v.; Koeien, I 247; Zie onder Bos;
Koekoek. Zie Cuculus chalc.; Kokerj uff er s.
Zie Phryganidae; Kokhaan. Zie Cardium
edule ; Krabben. Zie Brachyuren ; land
—. Zie Geocarcinus. Zie ook Portunus
pel-, Portunus sexd. en Limulus mol.;
Kreeften (M. oedang karang; J . oerang
watang en kura), I 177; — slakken. Zie
Anomuren; Krekel {djangkrik), I 193.
Zie Dierengevecht; Krokodil. Zie Croco-
dilus bip. en verder bij Kaaiman.
L. Labridae (lipvisschen = - zeepapegaaien),
1213; Labyrinthifornien (doolhofkieuwige
visschen), I 218 v.; Laetarius delicatulus
{ikan soesoe — melk visch), I 217; Lampyris
(glimwormen: J. konang; M. koe