
Bl. 138 r. 6 v. o. Btaat pakoe adji, beter pakis adji, Het Maleische woord voor varen is
pakoe, het Jav. pakis. Bovendien bezigt men, althans op Sumatra, pakoe alleen van
de gewone varens, en van de boomvarens, waartoe dan toch zeker de Cycas circi-
nalts gerekend wordt, paki. Zie Midden-Sumatra, Reisverhaal, I , bl. 408 noot.
„ 141 r. 16 v. b. Btaat lotusbloemen lees lotusplanten.
„ 148 r. 7 en 8 v. o staat eerst tegen het einde van den regentijd, in Maart of April,
ontvangt hij een nieuwen bladerdos lees eerst in het begin der maand October, na
het vollen der eerste regens, ontvangt hij een nieuwen bladerdos. Zie Cordes, de
Djatibossehen op Java, bl. 7 en 10. Uit deze verbetering volgt, dat ook bl. 149 r.
14 v. b. voorjctarskentering moet veranderd worden in najaarskentering, voorts
r. 19 v. b. Maar deze pracht is kort van duur. Na eenige wehen reeds enz in Maar
deze pracht is niet duurzaam. Na zes of zeven maanden enz. Ik heb mijn beschrijving
van het Djatiwoud ontleend aan Junghubn , Java, I , 345—349; maar die
schrijver heeft mij tot vele dwalingen verleid. Zoo wordt ook de hoogte van den
djatiboom veel te laag door hem gesteld; volgena Cordes, bl. 4 , is de gemiddelde
hoogte der volwassen stammen van 30 tot 40 meters, terwijl ik op bl. 148 r. 4.
v. o., op Jungliuhn’s voorbeeld, een hoogte van 80 voet reeds exceptioneel heb ge-
noemd. Toorts schijnt de ontschorsing van dien boom door het branden, bl. 149 r. 8
v. b. vermeld, alleen in Junghuhn’s verbeelding te bestaan. Zie Cordes, bl. 59. Ein-
delijk is bet niet geheel juist als bl. 149 r. 3 v. o. gezegd wordt, dat de djatiboom
nooit op de kalkbanken wordt aangetroffen. In sommige streken van Samarang en
Djapara groeit de djati wel degelijk op de kalkbanken. Men heeft zelfs voor het
hout dat deze leveren, den naam Djati kapoer.
„ 161 r. 19 v. b. staat Simpoengan lees Simboengan.
„ 175 r. 1 v. o. „ padjets lees patjet's.
i 180 r. 6 v. o. „ kaledjienkin lees kaladjengking.
„ 181 r. 9 v. b. „ ketoengeng lees katoenggbng.
„ 233 r 3 v. o. , meliwi lees meliwis.
„ 241 r. 11 en 7 v. o, staat manja lees mdnjar.
„ 248 r. 11 v. o. staat banting lees banteng.
„ 255 r. 12 v. b. „ van welken naam die van het landschap Pekalongan gevormd
is. Men schrappe deze woorden, die zeer goed kunnen gemist worden en zeker niet
juist zijn Men zie over den oorsprong van den naam Pekalongan, in Kr. Pangang-
salan, het Tijdschrift van het Aardr. Gen., D. Y, bl. 108. Beide namen beteebenen
vangplaats, visschersstation.
„ 325 r. 2 v. b. staat MoengsS lees liever Moesä, ofscdoon ook het eerste voorkomt.
„ 359 r. 9 v. b. „ hibat lees hibah of pawiwih, en iets verder t mpah lees em-
pingan of pandjeran. Intusschen kent het Woordenboek van Prof Roorda de betee-
kenis van voorschot ook werkelijk aan ti rnpah toe, waaruit misschien is af te leiden,
dat het althans in sommige streken in die beteekenis gebruikt wordt.
„ 374 r. 8 v. b. staat Vrouwen mögen de moskee niet te gelijk met de mannen bezoe-
ken, maar vereenigen zieh na hun vertrek. Dit is onjuist. De vrouwen bidden te
gelijk met de mannen, maar op een afzonderlijke galerij of in een afgeschoten
ruimte. Waar deze ontbreekt , bezoeken zij de moskee in het geheel niet.
„ 374 r . 14- 9 v. o. Wat hier over de adzan gezegd wordt, schijnt onjuist te zijn. Ik
ben in de war gebracht door de onnauwkeurigheid waarmede de Europeanen in
Indie zieh doorgaans uitdrukken , wanneer zij spreken over moslemsche gebruiken
die ze niet verstaan en die hun geen belang inboezemen. De Regent van Brebes
zegt: „de adzan v66r het gebed is altijd verpliohtend. Elke moskee heeft haar be-
doeg; maar men slaat er eerst op als de adzan door den modin of een der moskee-
beambten is uitgesproken.“
Bl. 374 r. 6 v. o. staat de Imam heet in het Jav. pangoeloe. Dit is onjuist. Pangoeloe is
de titel van den hoofdpriester der residentie (Pangoeloe landraad) en den hoofd-
priester van het regentschap (Pangoeloe kaboepaten). Deze beide soorten van Pang-
oeloe’s zijn adviseurs bij de rechtspraak en als zoodanig door de Regeering bezol-
digd. Behalve dezen benoemen de Regenten ook afzonderlijke Pangoeloe’s voor den
moskeedienst, en deze worden Pangoeloe Imam genaamd en krijgen geene bezol-
diging. Echter fungeeren ook de Pangoeloe’s kaboepaten dikwjjls als Imam; maar
de Imam behoeft volstrekt geen Pangoeloe te zijn. Wie voorgaat bij het gebed is
Imam, wat overigens zijn stand of waardigheid möge zijn.
375 r. 17 v. b. staat de pangoeloe's en in het algemeen de moskeepriesters zijn veelal
van Arabische afkomst. Dit is zeer overdreven. De meeste zijn Javanen, maar dra-
gen Arabische namen en kleeden zieh als Arabieren; velen hebben de bedevaart
verricht en zieh de Arabische taal in meerdere of mindere mate eigen gemaakt.
„ 375 r. 8 v. o. staat moskeekassen. Deze zijn op verre na niet overal aanwezig. Meestal
worden de hier bedoelde uitgaven eenvoudig uit de inkomsten der Pangoeloe’s bestreden.
„ S76 r. 11 v. b. Het hier vermeide rondtrekken der ngoelSmR’s om onderwjjs te geven,
ware beter onvermeld gebleven; ’t möge somtijds voorkomen, maar is volstrekt
geen gewone zaak.
377 r. 4 v. b. De Soeränätn’s behooren tot de Kaoem’s, en zijn als zoodanig wel degelijk
aan den Pangoeloe ondergeschikt.
„ 378 r. 2 v. b. staat In Oost-Java lees ln Midden- en Oost-Java.
„ 378 r. 13 v. b. „ de tweede met zonsondergang lees de tweede na het asar-gebed,
ongeveer vier uren na den middag.
„ 381 r. 11 v. o. Tammat ngadji heeten de kinderen die den Koran geheel hebben doorgelezen,
waartoe van 2 tot 4 jaren vereischt worden. De beeindiging wordt met
eenige plechtigheid gevierd, maar kan met onze aanneming tot lidmaat niet wel
vergeleken worden.
„ 383 r 16 v. b. staat schatra lees tjhüttra. Santri schijnt nauw verwant met tjantrik
(tjhdttri). Dat Bantri voor buffelhoeder, veeknecht gebruikt wordt, berust op de
stellige getuigenis der Woordenboeken. Het gewone woord voor veehoeder is echter
pangon.
„ 388 r. 14 v. b. staat külorboom lees kdlorboom, Dit begraven onder een kelorboomis
echter niet algemeen.
„ 389 r. 2 en 1 v. o. Staat te half vier., op den middag. des namiddags te half vier,
bij zonsondergang en des avonds te half acht, lees omstreeks vier uren, op den
middag omstreeks drie uren des namiddags, omstreeks zes en omstreeks zeven uren.
390 r. 5 en 6 v. b. staat Nog wordt te Soerakarta de trom ook te middernacht ge-
slagen. Schrap de woorden te Soerakarta; het geschiedt over geheel Java.
„ 390 r. 5 v. o. wordt van formulierboeken voor preeken gewag gemaakt. Eene verzameling
kotbah’s, in het bezit van het Bat. Gen., wordt beschreven in de Hotulen,
Dl. X (1872), bl. 5, en in den Catal. Codd. Arabicorum , no. LXXIV.
„ 390 noot 1 Staat Meden. lees Meded.
„ 391 r. 2—13 v. b. Wat hier over de Yrijdag-godsdienstoefening gezegd wordt, is
niet in allen deele juist, althans niet voor Java- Hier geldt volgens den Regent van