
:« : y ,
I -
• lit,,.,;
1
1
; :!r
i i
' N A A UWK E U R I G E WAARNEEMINGEN Oi.tTR.ENT OE
Jgi-en-vyftigfte Verandering.
I I E T B R U I N E K R. A M M E T J E.
Dit onthoudt zig ook op deOlmen, zynde drie der R.upren,in verrchillendc Poduiiren,
op de bovenfte Bladeii van het Takje vertoond. Onder ziet men een Uiltie
zittende en cen andcryliegende voorgefteld, wier Tekeiiing veel gclykt naar de gelien,
die de Liefhebbers de Wortclhout-Vlinder vande Beflen naemen. Het Popje legt
daar nevens.
N E G E N-E N-T l^F I N T I G S T E PL A A T. '
Negen-en-vyftigße Veranckring.
H E T K L E I N E Z A N D - O O G J E .
Het is tot nog toe by alle Autheuren voor een vasten rege! gehoiiden, dat
Kapellen, met vier Pooten loopende, uit gedoornde Rupfen ontftaan, Egter zal
ilc ac Liefliebbers door deeze envolgende Exempelen aantoonen, dat'er eenNieuweKlasfe
ontdekt is, welker Kapellen insgelyks op vier Pooten gaan, en uit naakre Rupien
liaar oorfpronk hebben. Ik ga dan over om onze Kleine Zandoogj e te befchryven,welks
Rupfen op Gras leeven, gelyk ook alle doen, die van deeze Klasfe zyn. Dir Kapcllerie
wordt het Kleine Zan doogje genoemd , rer onderfcheiding van een grootere , die
veel overcenkomft met deeze heeft, en waar aan door de Liefhebbers de naam van Zandoog
is gegeeven. •
Ue meeftp. Kapellen van deeze Gras-Klasfe vertoonen een verfchil van Mannetje en
W y f j e in haare Vleugelen , her welke in de genen, dir nii- gedoornde Rupfen ontftaan,
niet wordt bevonden. Ten tweede zyn ze veel Poeijer-agtiger en fmetten zeer ligt hunne
Kleuren af. Ten derde zyn ze veel dunner van Pootjes en ten vierde zyn hunne
A'^lakken in ronde Oogjes beftaande, die van de onderzyde der Vleugelen tot de bovenzyde
doorllaan.
Men vindt genoegzaam nooit Rupfen daar van, om dat ze zig by dag verbergen op den
"rond onder het G r a s , en met dan des nagts by' t Gras opklimmen om te eeten.
^ Z y leggen haare Eyeren ook geheel verfpreid, te!kens,als zyeen Eitje gelegdhebben,
van plaats vcrvliegende: zoo dat ik, om alle die van deeze Klasfe zyn te pntdekken , genoodzaakt
ben geweest, een meenigce Kapellen opte vangen enlevendig te houden in een
beilooten Vlugtjc met Floers, in 't welke Gras en andere Kruiden groeiden; welk Kasje op
de volle Zon llaande, zo gaan de Kapelletjes aan het leggeri. Daarom heb ik ook alle
deeze Soorten van het Ey af moeten opvoeden. Dus is het my, gelyk met het kleine Kapelletje
op de X X V . Plaat dat wy het Hooybeesje noemen, ook federt met alle de anderen
gelukt. Inhetjaar 3752, van 13 tot 17 Augustus, bekwam ik eenmenigte Eijeren,
in myn Kweekkasje gelegd; hier kwamen Rupsjes uit, van den 28 Augustus tot I
September: zy groeiden langzaam en aten het ilyve Hey-Gras nogwel zo gaarn als het
ordinaire Veld-Gras: egter, als het niet te nat is, voed men ze'er ingelyks meeop : doch
omtrent deeze Stad vind men ze weinig en die van het Koevinkje, op Plaat XXX. hier
aan volgende, geheel niet; om dat zevandeWormen of Pieren, daar deyogtige Velden
vol van zyn, uitgezoogen en verflonden werden: gelyk op de gczegde Plaat te zien is.
Maar, te rüg kcerende tot onze jong uitgekomen Rupsjes, dezelve groeiden nog voor den
Winter tot haare tweede Verhuiding ; zy waren groen en hadden de Kopjcs geelagtig
en doorzigtig. Tegen de Maand November aten zy niet meer en bleeven om laag aan
een Grasje zittende den Winter Over. Zy begonnen met half Maart weer te eeten;
Verhuidden den 27 April en de laarftemaal den 27 May. Eenige van dezelven kreegen
X I X X
-
, i!.
• i' i
l U