
r / x x
T "
VF, ü. A N b ER ÍN.GEN Y AN VEELT, INS E k r EÜ. JJ
Terwyl IUI a! hei bcfchrceTcne oofc op de Plaat geteekend is, zo kiinnen de Lief hebbers
¿lan hec Gras de kleine ronde ligr-grocne Eijcrrjcs gctckend zien, voornameiitlyk aán het
Jioogil opfteckende Graszaad-Steeltje, aKvaar vier lüjerrjes kort by een zitten, eu boyen
dezelven twee Rupsjes , zo groot als of ze eerst uic het Ey gekomen waren, cneven
ender de liijeren zit ecn Rupsjä zo groot, als roen het vooi de eerftcmaal verveld had.
W a t laagcr aan liet Grasblaadje van dezelfde Zaadfteng zit een Riipsje z o groot als na
de tweede Vervelüng, en, die voor de derdemaal verveld was, zit aan den rand Van hec
Grasje, dat kort boven de (Jilván het Blaauwc Weeskindheen fchiet. De volwaíTené
Rups is in twee Standen, namentlyk , op de rüg te zien op een nederbangend Grasje, en
o p z y d e t e zien digt aan de zylyn , in een eetende Stand verbeeld. liindelyk even onder het
ruftende Kapellerje hangt het efFengroene Popje , zo als het zig met de Sraart aan twee
Grasjes, die ze eerft aan malkander vaft gemaakt had j heeft gehegt: ook heeft ze hier
en daar een Draad van het eene Grasje aan het ander vafl- gemaakt, op dat ze haar verblyfplaats
eenigzins bedekken zoude, die anders door het vergroeijen van het Gras ontbloot
zoll können worden. Haare verkiezing is ook digt by den Grond te fpinnen, mogelyk
om dat de al te groote bitte der Zonne in hetopenVel d haar zoude fchaaden. Wat
de Kapelletjes aangaat, die zyn genoeg voor het Oog: de eene vliegt voorby het GraSj
cn de andere zit aan een Zaadfteeltje, met haar Vleugelen geüooten.
Z E S-E N-TTV INT IG STE.PLAAT.
Tivee-en-vyftigfle Verandering.
I-IET TYGERVLAKKIG BESSÉN4CRAMMETJE.
GOEDAEB.T noemt hetzelve de Braßliam, daar ik geefl reden yoor, of eigenfchap nl
kan vinden, en wyl dit zecr bekende Beestje, onder de LicfhebberS , als by uitzuiidering
van anderen, het Beffen-Kramriietje ^enotmá woíd, behoudc ik dien naam,
metbyvoeging van Tygervlakkig , om het van andere foorten van Krammetjes , die insgelyks
op de ßefleboomen aazen , te onderfeheiden.
De Eijeren, welke fehpon aeel zy" > k r seg ik van cen Uiltje den eerften Augiiftus, en
den lo dito kwamen de jenge Rupsjes uit; zyndein 9 Dagen tyds.
T e n tweedemaal kreeg ik weer Eycren den •> Angnfl-ns» fn i"> dpreivpn de Rupsjes
den 15dito-, diis in 17 Dagen. ,
Voor het uitkomen worden de Eijeren vaal Purper, en zyn zeer tenger. Ziet deeze
Rupsjes om laag op de Richel by de Eijertjes zo als ze eerft uitgekomen zyn. Een
grooter,aan de kant van de Richel, is, zoo als z e de eerftemaal heeft verhuid: een groolere
zict men naaft de Eijeren zitten , zynde de tv/eedemaal verhuid , en opwaflende
bereikt het die grootre voor den Wint e r , gelyk ze afgeteekend is aan den rand van het Blad,
daar het Eijerleggend Uiltje op zit. Het gezegde Rupsje blyft in diegrootte zonder iets:
tc nuttigen den Winter Over. Met het uitkomen der jonge Bladen, in het volgendc
Voorjaar, begint het weer te eeten in 'tlaatft van April: dog zet zig zeer fchielyk ter
Verhuiding voor de derdemaal, in het begin van Mey. Den 20 dito verhuiddeze vooc
de Vierde iW. c , en groeide, in 14- dagen of daar omtrent, op tot haar volle grootte,
z o als ze afgebeeld is in twee Standen,eene boven en eenebeneden op den Tak. Een
Rups fpon haar zelve met weinig dünne Draaden van onderen vaft, tegen het Roode-
Aalbezien Blad, op den I+Juny, en wicrd eenPopden 17 dito, waar uit dit fräaye Uihje
den 9 July gekomen is , en dus in 22 Dagen,
D e tweedefpon I i 7»/)', veranderde 14, dito ^ en wierd een Ui l t j e 31 íAíü: maakti/Dag.
D e d e r d e - -29 July, - - - zjaly, 1% dito - - 2<3
D e Vierde - ^ July - • - % July - - ; - dito - - 21
G Ziet