V O O E B E E I C H T .
De wensch, door wijlen den heer A. H. G. Pokker in 1869
uitgesproken aan het slot der voorrede van den catalogus van
niunten en penningen, dat het verschijnen van dat boek aan-
leiding mocht geven tot het geleidelijk • aanvullen van hetgeen
aan de verzameling ontbrak, is slechts ten deele vervuld.
De aanwinsten van 1869 tot op heden zijn, waar het een
bijna veertig-jarig tijdvak betreft, betrekkelijk weinige geweest.
Dit is mede het geval met de merkwaardige muntjes, op en
in het strand van Domburg gevonden. De tusschen de jaren
1869— 1880 te voorschijn gekomen stukjes zijn voor de oude
geschiedenis van Zeeland verloren gegaan. Dit is niet het
geval geweest met de muntjes, welke het strand na 1880
heeft opgeleverd. Deze, in de verzameling van ondergetee-
kende bewaard, zullen misschien later aan het Zeeuwsch
Genootschap ten geschenke worden gegeven.
Toen in 1889 de conservator H. S n ijd e r s de zorg van
het Munt- en Penningkabinet wel aan mij heeft willen over-
laten, vond ik — dank zij den vorigen conservator J. B roekema
— de verzameling uitstekend voorzien van beknopte bijschriften.
Bijna onmiddellijk na mijne aanstelling, ben ik verplicht
geweest alle munten en penningen naar het nieuwe gebouw
in de Wagenaarstraat over te brengen.
Van deze gelegenheid heb ik gebruik gemaakt om eenige
belangrijke wijzigingen in de volgorde der stukken aan te
brengen. Zoo werden de legpenningen en noodmunten uit
de gedenkpenningen genomen en in afzonderlijke rubrieken
ingedeeld. Penningen en munten werden gedeeltelijk naar
nieuwere werken beschreven.
Toen bet nu bleek, dat de bestaande zeer verdienstelijke