
P L A A T XXIX.
Fig. 170. 'D e Z a a - g -K o p .
(van 't i fte. Gezin.j
Deze Cicade behoord onder de zö-
.genaamde Lantaarndragers, .en volgens
myne verdeeling in het eerite Gezin
van ’t geflacht dezcr Infedten.
Hetvoorwerp waarna ik deze afbeel-
ding heb doen malten, is de eenigfte
die my oit is voorgekomen, en wel na
dat reets voor lang alle moeite te ver-
geevs ha.dde aangewend, om een der-
zelver in onze Nederlandfche Kabinetten
o f verzamelingen van Natuurlyke
Zeldzaamheden te vinden , .zo wierd
egter eindelyk op het onverwagtfte de
aangenaame gelegenheid gebooren.,
avaardoor zelye bezitter van -die zeld-
zaame Infedl ben geworden., en deshal-
ven in ilaat geffceld om daar van , in
vergelyking .van 'andere en hier onder
aangehaalde Autheuren , eene naauw-
dteurige Afbeelding te kunnen geven.
De vooruitilekende Lantaarn is met
den Kop, zo lang als het Borstiluk en
’t Agt?rly£, en beflaan te zamen de
lengte van twee'en een halye Duim.
De zogenaamde Lantaarn is doorfchy-
nend, rond,aan ’ t eindesfpits en eenig-
zins agterwaarts omgeboogen, en heeft
wederzyds twee reijen feherpe doorn-
Egtige.punten, als rnede twee paar naast
elkander geplaatfte dergelyke langer
doornemvanboven, waar van het eerite
paar, kort agter de omgeboogen punt
,of einde-der Lantaarn, en de andere o f
tweede paar, byna op het midden der-
Zelve is geplaatst; de kleur is nevens
den Kop, Oogen en het -voorfte ge-
deelte van ’ t Borstiluk bruinagtig geel,
de fprieten zyn zwart. Het ;tweede
F L A N C H E XXIX.
Fig. 170. L a C igale Porte Scie.
(¡de la i re Famille.)
Cette Cigale , eji .du nombre de celles’,
qu'on nomme Porte Lanterne, ejl fui-
liant la divifion que j'en ai fa ite , dt la premiers
Famille.
L e Modèle qui m'a fervi a en faire le
dejfein; ejl le feul que j aye pus découvrir
après avoir parcourue mitilèment les Collections
& Cabinets de Curiofité des Natu-
raliftes de ne Pays; lors que’’dans lé moment
ou je m'y attendois le moins, une oc-
cajion favorable me mit en poffejjion. de cet
InfeSte curieux, te qui me mit en Etat d'en
faire a l exemple -d autres Auteurs, que
fpknomerai , une ExaBe dejféito. La
Lanterne qui avance en faillant e jl, en y
cotnprenent la tête, auffi grande que le
Corcelet & l'abdomen, elle a au moins deux
pouces & -demi de hngeur, ce que mus
Nommons la Lanterne ejl tranjpàrMnte,
ronde, pointue a l'Extrémité, & s’a rendit
ou recourbe un peu Vers le dos , Elle
a de choques cotés.deux rangées de pointes
aiguës & Epineufes, outre cela elle ejl
encore armée -de quatres pointes plus longues
que les premières qui font placées deux a
deuz au dejfus, g? dont deux fe trouvent
a peu près a l'extrémité de la Lanterne,
& les deux autres fe trouvent a peu près
au milieux. '
La.Tête, les yeux, & la partie ante-
rieure du Corcelet, font d'un faune brun,
les Antennes noirs, le rejle du Corcelet
& le dejfus de T abdomen , tirant fur k
violet, mais le premier, fi? le dernier Anneaux
font d'un jaune foncé. Les Etuks
font d une couleur cendrée tirant fur le
jaune avec des taches brun ondoyées , £? de
greffes veines, les jointures des elles font
T ge*