Aan de Zuidzijde van het gebouw bevond zieh de woning
van den pedel, die, volgens zijne instructie, belast was met
de handhaving der orde in het gebouw, tevens te zorgen had,
dat er gedurende de lessen de grootste stilte heerschte en dat
uit de binnenplaats en de galerijen geweerd werden „alle
„importune menschen, die met de Studenten niet te doen
„en hebben, sotten en dwasicken, vrouwen, kinders,
„oock in het besonder de sijnen ende alle degenen, die-
„welcke of door haer gebaer of roepen, of het spreken
„enichsins de heeren professoren souden können hinderlijk
„sijn. In ’t besonder sal hij geen bedelaers binnen de
„academie laeten komen ofte gedulden, dat die aan de
„poort blijven staan.”
Voor de goede orde, stilte en rust in het academiegebouw
was dus, althans op papier, de noodige zorg gedragen Dat
de werkelijke toestand echter dikwijls vrij wat te wenschen
overliet, leert ons een stuk ]), waarbij door den Senaät in 1681
een klacht wordt ingediend bij de Curatoren der Academie,
over den toenmaligen pedel Johan Becherer, die „al eenige
„ jaeren herwaerts de principaelste articulen van sijne
„instructie moetwilligh gevioleert, ende de iteratieve
„vermaningen van de Senatus Academicus in de windt
„geslagen, jae schimpelijck gevilipendeert hadt.”
In deze aanklacht zegt de Senaat o a. het volgende:
„De zindelijkheid en orde in de Academie violeert en
„verachtet hij (de pedel) ten eenenmale . .; stellende onder
„de gallerije koeijen, houdende op de solders geijten ende
„bocken, latende een grooten rekel loopen in de academie,
„dewelcke sijn vuiligheit in de Auditoriis, in portien, en
') B. Lonsain, „Een Academiebeambte in de zeventiende eeuw.” (Groningsche
Volksalmanak voor het jaar 1908).
D e Ou de Academie-poort.
Reconstructie door Q. HENDRIKS, naar motieven voorkomende op het titelblad der
„Effigies e t Vita e Professorum Academiae Groningae et Omlandiae.”