Eindelijk , de P r ima t e n , de apen , de anthropomorphen of menschapen
en de menseh, vertegenwoordigen een orde, die noch verminderd
is in grootte des lichaams, noch afgenomen in getal van
soorten. De groote Dryopithecus uit het mioeeen van Frankrijk was
wel een groote anthropoïde aap, maar hij was niet grooter dan de
groote anthropoïde apen van onzen tijd. Waarschijnlijk heeft de menseh
het voortduren van zijn bestaan in Europa te danken aan het feit.,
dat hij alleen onder de primaten een echte omnivoor, een alleseter
is. Door de schaarschheid of het gemis van vruchten en granen gedurende
den ijstijd, hadden de apen en menschapen van Europa geen
kans in den levensstrijd; de achterhoede van hun terugtrekkend leger
is slechts in het leven gebleven in de zorgvuldig bewaard gebleven
apen van de rots van Gibraltar.
Waarschijnlijk werd de menseh door den nood gedreven een vleesch-
etend dier. Hij jaagde en doodde het paard, het rendier, den urus,
den mammout en den zeehond; hij braadde hun vleesch, brak hun
beenderen om het merg en, als om te bewijzen dat hij een menseh
en geen vleesehetende aap was, teekende hij hun afbeeldsels. Die
jachten en die artistieke bedrijven gebeurden in den post-plioeenen
tijd, dat is in den tegenwoordigen tijd, in het heden der geologie,
een tijdperk in elk opzicht wel geschikt voor het verschijnen van
het hoogste zoogdier. Doch bewerktuigde vuursteenen, voor vele
doeleinden geschikt en volkomen gelijkende op de vuursteenen bijlen
en pijlspitsen van onbeschaafde wilden van den tegenwoordigen tijd,
worden ook gevonden in ontwijfelbare miocene afzetsels. Als wij ooit
sporen van den menseh uit het mioeeen zullen vinden, zullen het
dan geen overblijfselen zijn van een half-menschelijk schepsel ? Een
wezen met een zoo kleinen schedel, dat het niet denkbaar is, dat
hij (of het) een gearticuleerde taal heeft bezeten; een wezen dat het
gebruik van het vuur niet kende; een wezen, wiens machtige kaken,
vereischt om ongekookt voedsel te kauwen, een beletsel waren geweest
voor een groote ontwikkeling der hersenen. Het is moeielijk te begrijpen
hoe de menseh een echt menseh zou kunnen worden, voordat de
ontdekking van het vuur hem in staat stelde, gekookt en dus geweekt
voedsel te eten. Doch dit alles is theorie. Veel wat nog duister
is in deze kan opgehelderd worden, als de anthropologen willen
bedenken, dat niet-vooruitgaande of niet-progressieve vormen levend
gevonden worden nevens vooruitgaande of progressieve: een vorm
van een hond, zeer nauw verwant aan de meest primitieve honden,
leeft thans nog in Zuid-Amerika. De miocene menseh is waarschijnlijk
dood en heengegaan voor eeuwig ; doch hij kan de voorvader geweest
zijn van twee of meer takken van de orde der Primaten, en
de laagste tak, slechts weinig verschillend van zijn voorvader, kan
nog leven.
Welk anthropoloog is niet getroffen door de zonderlinge historie
van den soko, ons door Stanley verhaald. Toen hij in Midden-Afrika
was, was hij slechts twee dagreizen verwijderd van de woonplaatsen
van dezen grooten aap, maar hij vond het niet de moeite waard
van zijn weg af te gaan, om een levend voorwerp te zien te krjjgen.
Doch eenige koppen van sokos, met grijs haar bedekt, werden hem
in een dorp der inboorlingen vertoond. Hij zond die schedels naar
Engeland, aan professor huxley , en ontving dit antwoord : The skulls
are human, and nol those of any species ofape. (De schedels zijn mensche-
schedels en niet van een soort van aap.) Wie vraagt niet: zouden
wij in den soko een type vinden, gelijkend op den miocenen menseh,
of ten minste een type meer menschelijk van hersenen en van gewoonten
dan eenige andere anthropoïde aap ? Maar tot heden schijnt
geen anthropoloog nieuwsgierig om een aap te onderzoeken, wiens
schedel met grijs haar is bedekt, en wiens schedel ongetwijfeld op een
menschenschedel gelijkt !
-Sedert de oudste historische tijden heeft er een traditie bestaan
van een menschenras, op de grenzen van China wonende, met een
opponeerbaren grooten teen. Dit wordt vermeld in de oude annalen
van China en in moderne tijden wordt het herhaald, maar niemand
doet een poging om te onderzoeken, of die traditie waar of valsch
is. De Ainos, de harige oorspronkelijke bewoners van Japan, worden
wel is waar nauwkeurig onderzocht, voor dat hun snel naderende
uitroeiing een feit is. Men verzekert dat de Ainos zoover zijn afgeweken
van de Japanners, dat de kinderen, die uit een vereeniging der twee
rassen voortkomen, gewooDlijk onvruchtbaar zijn en in de tweede
of derde generatie uitsterven. Zij zijn dus ver genoeg van elkander
afgeweken om te komen onder de geheimzinnige wet, die de onvruchtbaarheid
van hybriden regelt. Zeer waarschijnlijk is de menseh nooit
een op hoornen levend dier geweest en vrij zeker was hij wel in
staat om in boomen te klimmen, zich voor wilde dieren te beveiligen
en ook wel om hutten in boomen te bouwen, zooals hij
nog hier en daar doet maar hjj was een op zijn voetzolen loopend
dier, een plantigrade, op den grond levend en in holen wonend.