stierven dus niet uit door de werking der natuurkeus, maar waarschijnlijk
door ouderdom van de soort.
De k n a a g d i e r e n , Rodentia, zijn ook verminderd in getal van
soorten en in liehaamsgrootte. Een reusachtige spitsmuis is er gevonden
in het post-plioeeen van Malta en door falconer beschreven,
als in vergelijking met de thans levende spitsmuis, zoo groot als
een rat van Bandicoot in verhouding tot een huismuis. D’orbigny heeft
uit het tertiair van Patagonie een muis beschreven, Megamys pata-
gonensis, wier scheenbeen een lengte had van ongeveer een voet,
339 millimeter. De groote bever uit de holen van Europa, het Tro-
gontherium, verschilde weinig van den hedendaagschen bever, behalve
dat hij veel grooter was. De groote uitgestorven bever van den Ohio,
Castoroides ohioensis, had een reusachtige grootte; hij was ongeveer vijf
voet lang. Ofschoon een bever van gedaante, was Castoroides toch nauw
verwant aan de Capybaras, en was hij de grootste van alle bekende
knaagdieren.
De knaagdieren worden hoog gespecialiseerd gevonden in bet eoceen,
en derhalve, ofschoon zij zekere verwantschap met de buideldieren
vertoonen, moeten zij reeds gedifferentiëerd zijn van den buideldier-
stam vóór het tertiaire tijdperk. Vooral onder de uitgestorvene geslachten
der knaagdieren vinden wij eenige merkwaardige voorbeelden
van buideldierstructuur. Pseudosciurus en Scinridon naderen door het karakter
van hun tanden tot den australischen Koala, en Sciuroides doet
denken aan Phalangista en aan de kangoeroerat. En 'aan den anderen
kant, een groep van buideldieren, waarvan de wombat de eenige
levende vertegenwoordiger is, had snijtanden, die uit een bestaan-
blijvende pulpa opgroeiden, gelijk de snijtanden der knaagdieren. In
den tertiairen tijd hadden deze buideldieren, de Fossoria, een liehaamsgrootte
gelijk aan die van den tapir.
De oorsprong der i n s e k t e n e t e r s , Insectivora, is nog volkomen
duister. Van eenigen der hoogere orden van zoogdieren kunnen wij
de trapsgewijze ontwikkeling nagaan: wij kunnen opklimmen van
onze tegenwoordige herkauwers, hoefdieren, vleescheters en vier-
handigen tot vroegere, meer gegeneraliseerde en dus minder gespecialiseerde
vormen. Doch de insekteneters behooren tot een van die
oude, primitieve orden, ‘welker vertegenwoordigers reeds hoog gespecialiseerd
in het eocene tijdperk worden gevonden. Mollen en
egels komen reeds in dit lang verleden tijdperk op den stamboom
der zoogdieren voor. Niet slechts waren zij van het echte insekten-
etende type, maar de mol en de egel hadden reeds in die dagen
geleerd zich zelven te beschermen, door zich in den grond te verbergen
of verdedigings-stekels te ontwikkelen. Een ander bewijs voor
den hoogen ouderdom dezer orde is, dat de vleermuizen, die zeer
hoog gespecialiseerde insekten-eters zijn, vooral zeer hoog gespecialiseerd
door het vliegen en den hoogsten vorm van moederkoek, ook
reeds in het eoceen worden gevonden.
De insekteneters vertoonen zooveel punten van verwantschap met
de lemuroïden, de lemurs en de apen, dat zij zelfs eens beschouwd
werden als de nederige voorvaderen van den mensch. Het type van
hun tandstelsel, bestaande uit snijtanden, hoektanden, valsche kiezen
en ware kiezen, de hooge placentale ontwikkeling, het loopen op
de voetzool, dit alles wees, meende men, op een nauwe verwantschap.
Die verwantschap is zonder twijfel zeer na, maar zij is slechts
een zijdelingsche en niet een rechtstreeksche. Ver terug, in het eoceen
van Frankrijk en van het westen van Noord-Amerika en gelijktijdig
met reeds volledig ontwikkelde insektenetende vormen, waren er
sommige dieren met een meer gespecialiseerd tandstelsel, meer m e n-
schelijk dan dat van de insekteneters. Zij hadden verwantschap
zoowel met de echte insectivoren als met de lemurs of halfapen.
Neorolemur, Adapis. en Psoadapis, uit het eoceen van Frankrijk,
waren duidelijk van een lemuroïd-type. Maar de soorten, die in
tandstelsel het dichtst naderden tot den mensch, zijn in het onder-
eoceen van Noord-Amerika gevonden. Waarlijk, waren zij, gelijk
napoleon , in staat geweest om 'in de toekomst te zien, zij zouden
hebben mogen uitroepen: Moi, je suis ancêtre! Ter eere van de illustre
lijn van afstamming, die zij hebben doen ontstaan, hebben deze lemuroïden
, ter grootte van een eekhoorn, den bluffenden naam ontvangen
van Anaptomorphis homunculus.
Doch de echte insekteneters schijnen voortgeleefd te hebben, stil,
zonder eerzucht en slechts weinig veranderd, sedert de eocene tijden.
Zoover als de tegenwoordige palaeontoloog kan nagaan, verkregen
de uitgestorvene familiën van insekteneters geen grootere gestalte
dan de hedendaagsch levenden; en, ofschoon vele geslachten voorbij
zijn gegaan, de slachting is in hunne rangen niet zoo groot geweest
als in die van de hooger ontwikkelde orden der zoogdieren.