6
Nieuw-Zeelandse zadelrugspreeuw
Philestumus carunculatus
bij vogels en apen vergelijkbare voorbeelden
van cultúrele evolutie te vinden, maar dat
zijn toch vooral interessante rariteiten.
Onze eigen soort is op dat vlak expert.
Miniaturisering
Al in de negentiende eeuw legde de Duitse
taalkundige August Schleicher (1821-1868)
met zijn Stammbaumtheorie de basis voor een
evolutionaire taalwetenschap. Maar, stelde
Dawkins in De Zelß,uchtige Genen: “De taal
is slechts één van de vele voorbeelden. Mode
in kleding en eetgewoonten, zeden en gewoon-
ten, kirnst en architectuur, machinebouw en
techniek, evolueren in onze historische tijd
op een manier die lijkt op een sterk versnelde
genetische evolutie, maar die er in werkelijk-
heid niets mee te maken heeft.” (...) “Net als
de genen zieh in de genenpool uitbreiden door
via de zaadcellen en eicellen van lichaam naar
lichaam te springen, breiden de memen zieh
uit in de memenpool door van brein tot brein
te springen via een proces dat we in ruime
zin ‘imitatie’ kunnen noemen,” aldus Dawkins.
Van de memen die de kern vormden van de
rubriek in De Ingenieur en die nu centraal staan
in Teylers Museum hebben we afgesproken
dat ze een doodlopende vertakking in de
technische evolutie vormen of dat ze zijn
geévolueerd in een nieuwe verschijningsvorm.
Het tennisspelletje Pong, het cassettebandje,
het veiligheidsscheermesje, de View-Master,
de elektrische typemachine, de televisie-
antenne, de kiesschijf op een telefoon (afb. 7),
de dwergauto (afb. 8), de rolveger, de stencil-
machine, Meccano, de Polaroid-camera, de
percolator, de brommer met versnellingen
en de snelkookpan. Het zijn de dinosauriers,
de neanderthalers en de dodo’s van de technische
evolutie. Tijdens het schrijven bleek keer
op keer dat die Darwinistische bril goed van
pas kwam. Niet dat ik er iets mee bewees, maar
als metafoor werkte de vergelijking met natuur-
üjke evolutie verhelderend. Het is zelfs zo dat
de evolutie van de techniek allerlei specifieke
biologische verschijnselen lijkt te weerspiege-
len.
Neem bijvoorbeeld dwergvorming. Een
verschijnsel dat zieh in de natuur vooral voor-
doet op eilanden. Groot zijn heeft als voordeel
dat relatief lange afstanden kunnen worden
overbrugd, een voordeel dat op een eilandje
verloren gaat. Als je de stad beschouwt als
een eiland dan ligt het geheel in de lijn der
verwachting dat in een dergelijke biotoop
telkens weer nieuwe variaties van de dwergauto
opduiken (zie artikel pagina 18).
Dwergvorming is de afgelopen decennia
de grote aanjager van technische innovatie
geweest. De snelle ontwikkelingen op het
gebied van audiovisuele apparatuur, computers,
mobiele telefonie en internet waren
ondenkbaar geweest zonder het voortdurende
proces van miniaturisering. Die maakt de
apparatuur niet alleen kleiner en handiger,
maar per kubieke centimeter 00k ‘slimmer’.
En zoals dwergfauna selectief voordeel heeft
van haar bescheiden behoefte aan voedsel, zo
profiteert geminiaturiseerde techniek van een
laag energieverbruik. Het ‘uitsterven’ van een
belangrijk deel van de in de tentoonstelling
gepresenteerde artefacten houdt verband met
het evolutionaire succès van miniaturisering.
Blauw-rood achterwerk
Een andere analogie is dat een gebruiksvoor-
werp, net als een organisme, soms rudimentaire
kenmerken heeft behouden uit een vorige
ontwikkelingsfase. “Zoals de mens rondloopt
7
Kiesschijf telefoon
8
Messerschmitt Coll. Dhr. R.C.G. Meerstadt
ggg^ÀNDLElDlNG. Weusoht men D . V . Q
36 op te '¿Bfceemt men de rtoeflceppeh»o. odna nv a: n'V - öJ S \R| fKdaetn 8 h adaekr ,s ostheljefk, td draeani vt idaegaeer tlno tV \ / ,l de vinger tegen .dw^aanslag stoot V«**! m laat de sohljf / 9 b . Ditzelfde \ Q[ lIerurhkat amltem ne 2nn ttoett ’ s5e.o Donadarenna < c bp den schelkho^HSf naemt de '
ia t meleepnh boroonm maaettn* ihne K«>r.. ^?o rt ^ j de telephoon ff LR h d ahna nlge th mete nnu mdam eterVlefpoheaoeotn e n / *» / • HWRfiRvhaa nr odeepnt dhäáni flca.t e• Mr efn" . \ 9Z m B t weder op; \
met een staartbeentje en een wormvormig
aanhangsel, zo bungelden aan weerszijden
van een schakelbrommer de nutteloze, maar
wettelijk verplichte rudimenten van een vorige
evolutionaire fase: fietstrappers,” schreef ik
in de aflevering over de schakelbrommer. De
oorspronkelijke juridische benaming van een
brommer was tot 1966 ‘rijwiel met hulpmotor’
en tot 1985 waren brommers verplicht uitge-
rust met trappers. Als je erop gaat letten, zie
je dat onze materiële cultuur is vergeven van
uiterlijkheden die hun oorspronkelijke functie
hebben verloren. Een rudimentair knoopsgat
in de revers van een colbertje, de rudimentaire
kleur van een plastic kurk, de rudimentaire
spatborden van een auto, de rudimentaire
vorm van een elektrische gitaar, de rudimentaire
klik van een digitale camera. Een leuk
voorbeeld is de schreef aan drukletters. Het
kleine dwarsbalkje aan het eind van elk ‘pootje’
is een standvastige erfenis uit de tijd dat letters
nog in steen werden uitgehouwen (afb. 9).
Tijdens het schrijven van de aflevering over
het veiligheidsscheermesje, het klassieke enkel-
voudige ‘krabbertje’, sloeg heel even de twijfel
toe. Gaat de vergelijking tussen productont-
wikkeling en Darwins natuurlijke selectie wel
op? Is het wel altijd het ‘fittest’ product dat de
strijd met de concurrerende producten over-
leeft? De vijf mesjes van de Gillette Fusion
(2007) (afb. 10 en afb. 11) scheren immers echt
niet merkbaar gladder dan de twee mesjes
van een Gillette GII (1971).
Wordt de concurrentie op basis van werkelijke
eigenschappen niet verstoord door de over-
drijving, verdraaiing en het soms regelrechte
bedrog dat inherent is aan reclame? Klopt,
maar in de natuur is dat niet anders. Je zou
reclame kunnen zien als een culturele vorm
van mimicry. Ook Organismen boeken evolu-
tionair succès door zieh beter, gevaarlijker
of virieler voor te doen. Een reclamefilmpje
met gladgeschoren topsporters is dan in essende
niet anders dan de veren van een pauw, de
wespenkleuren van een onschuldige zweefvlieg
of het blauw-rode acht werk van een mandril.
(Overigens, de kans op ongelukjes wordt met
meer mesjes wel kleiner. Maar van de bood-
schap ‘Nieuw! Voor mannen die zieh nu nog
steeds snijden bij het scheren...’ gaat weinig
wervende kracht uit.)
Atavisme
Ik wil de lezer uitnodigen een gedetailleerde
herinnering op te halen aan een geur, een
geluid, een beeid of een handeling die ver-
bonden is aan zo’n uitgestorven gebruiks-
voorwerp. Het handmatige spoelen van een
cassettebandje met een Bic-pen. De huiselijke
consternatie als er iemand het dak op moest
om net zo lang aan de antenne te morrelen
tot het televisiebeeld scherp was. Het geluid
van een stoffige pickup-naald en de speciale
blaastechniek om die weer schoon te krijgen.
De bediening van de ferme knoppen op een
9‘
Een standvastige
erfenis uit de tijd dat
letters nog in steen
werden uitgehouwen’
xo
Reclame als culturele mimicry
televisie, toen zappen nog schakelen heette.
Het desorienterende effect van een in spiegel-
beeld geprojecteerde dia. Het geluid van een
Zündapp-brommer en de schokjes in de pols
tijdens het schakelen. Het ‘bliep-bliep-bliep’
van Pac-Man. De lichtstrepen van een hoogte-
zon gezien door een hoogtezonbrilletje. Het
geluid van een rollend kwartje in een telefoon-
cel. De misselijkmakende lucht van een draai-
ende stencilbrander. Het terugspoelen van
een vol geschoten fotorolletje.
Her inneringen die weemoed opwekken. En
die weemoed is niet voorbehouden aan veertig-
plussers. Ook iemand van twintig of dertig
wordt geraakt door de aanblik van een lang
vergeten Nintendo-spelletje, van zijn of haar
eerste mobiele telefoon. Ons tijdsgewricht
is doortrokken van nostalgie. Bijna ieder
verdwenen gebruiks voor wer p kent zijn eigen
wereld van liefhebbers en verzamelaars, met
eigen websites, clubs, beurzen, winkeis en
tijdschriften. De industrie reageert met
retro-vormgeving in kleding, radio’s, auto’s,
scooters, motoren en computerspelletjes.
Draaitafels en vinyl maken een opmerkelijke
comeback op de markt van duurdere audio-
apparatuur. In evolutiebiologische termen
zou je spreken van een atavisme, de onver-
wachtse rentree van verloren gewaande,
primitieve eigenschappen.
Wat verklaart de aantrekkingskracht van
verouderde artefacten? Is het nostalgie naar
een tijd dat technische vooruitgang nog niet
synoniem was aan gladheid, geüktheid en
perfectie? Naar een tijd dat het nog zin hand
om een haperend apparaat een dreun te geven?
Of zit die nostalgie dieper? Volgens de Franse