men meermalen gespletene, bewerkte en gebrande pijpbeenderen en
kaken gevonden van het h e rt, den Glyptodon, den Mastodon en den
Toxodon, met vuursteenen werktuigen van palaeolithisehen stempel,
alsmede schedels en heele geraamten van menschen. Bij Arrecifes, lag
een menschelijk geraamte onder een pantser of schild van een Glyptodon;
dit geraamte bevindt zich thans in het museum van Kjöbenhavn.
Een ander geraamte uit Mercedes is in het Museo civico van Milano,
en een derde, door Santiago rott gevonden, is nu in Ziirich. Ame-t
ghino vond in het mioceen van Monte Hermosa, bij Bahia Blanca,,
eenige vuursteensplinters, die hij beweert dat zouden bearbeid zjjn door
den Anlhropopitkecus, den hypothetischen voorlooper der mensehheid.;
»Van het bestaan van den meuseh in het t e r t i a i r e tijdperk in
Europa en Amerika, weten wij tot heden niets met voldoende zekerheid.
Als door dén mensch bewerkt, heeft men gemeend te moeten
beschouwen de gekerfde , ingesneden en doorboorde beenderen van
fossiele zoogdieren uit het piioeeen van St. Prest en Val d’Arno ,
van Poggiorone bij Bologna; uit het mioceen van Orleanais; uit dn
faluns van Pouancé, Chavagnes-les-Eaux en andere plaatsen, maar
het is gebleken dat die beenderen door dieren beknaagd en beknabbeld
zijn, en vandaar die krassen op de beenderen. De., naar men
beweerd heeft, met opzet stuk geslagen pijpbeenderen van Sansan
en Pikermi, zijn op natuurlijken weg stuk gesprongen. Ook de beroemde
vuursteeDsplinters, die door den abbé bourgeois in het qnder-
mioceen-zoetwaterkalk van Thenay bij Pont Levoy (Loir et Cher) zijn
gevonden, alsmede dergelijke, door ribëiro in het tertiair van Portugal
aangetrolfene vuursteen-fragmenten, vertoonen geenszins de karakteristieke
s l agme r k e n van de palaeolithisehe vuursteen-werktuigen;
zij hebben nog geen regelmatigen vorm, zij onderscheiden zich in geen
bekend zijn met de beteekenis van de woorden t e r t i a i r , eoceen, mi oc een, enz.
die herhaaldelijk in dit opstel voorkomen. Ik meen wèl te doen met hier een schema
te geven van de bovenste of jongste aardlagen, zooals zij tegenwoordig algemeen door
de geologen worden aangenomen:
POST-TERTIA IR
Tertiair.
Pi i oeeen. \
Mi oce en.
Eoc e en . .
Hedendaagsch, of alluviüm.
Post-plioceen, of diluvium.
Nieuw piioeeen, of pleistoceen.
Oud piioeeen.
Mioceen.
Boven eoceen.
Midden eoceen.
Onder eoceen.
enkel opzicht 'van de door meteorologische invloeden stuk gésprongene
vuursteen-èplintérs, die b. v. den bodem der libysche woestijn uren
ver bedekken. Zij bewijzen dus noch het bestaan van den tertiairen
mensch , noch dat van een Anthropopithecus , een Proanthropos of een anderen
op een mensch gelijkenden aap, die deze beweerde artefacten door
kloppen en slaan of door vuur zou hebben vervaardigd.
»Theoretisch evenwel is er niéts wat het bestaan van den mensch
in den t e r t i a i r e n t i jd ónmogelijk zou maken. Zijn ontstaan in
den tertiairen tijd is zelfs hoogst waarschijnlijk, maar bewijzen daarvan
hebben wij voorloopig (1898) nog niet. De geologie leert ons,
dat de mensch in den diluvialen tijd reeds een groot deel van den
aardbol, in elk geval Europa, het noorden van Afrika, Azië en
Noord- en Zuid-Amerika heeft bewoond; dat hij overal op een zeer
lagen trap van beschaving stond; dat hij geen werktuigen, gereedschappen
of wapens uit metaal kon maken ; dat hij geen potten kon
bakken; dat hij geen dieren tot huisdieren en geen wilde planten tot
cultuurgewassen wist te maken, maar dat hi] toch in lichaamsbouw
niet noemenswaard verschilde van den thans levenden mensch, en dat
hij reeds zekere kunstvaardigheid bezat, waardoor hij in staat was
afbeeldingen te krassen van dieren, planten en menschen. Het probleem
waar de mensch voor het eerst op aarde is verschenen, en
u it welken vorm hij voortgekomen is , is tot heden, in spijt van alle
bemoeiingen der hedendaagsche geologie en anthropologie, nog niet
opgelóst geworden.”
Zóó was dus de stand der wetenschap van den vóórhistorischen
mensch nog in de eerste dagen van het jaar 1895. Wij keeren nu
tó t de lezing van prof. marsh over den Piihecanthropus erectus van
duböis, te Washington gehouden, terug.
Prof. marsh begon met te zeggen, dat hij reeds in Februari
1895, op verzoek van wijlen prof. dana, een overzicht van het werk
van duböis had gegeven en toen gezegd had, dat het een bewonderenswaardig
werk was, daar h e t, ofschoon geschreven op Jav a , met zeer
weinig middelen om de litteratuur van het onderwerp te raadplegen
en de beschreven overblijfselen te vergelijken met levènde en uitgestorven
vormen, waaraan zij verwant waren, bewees, dat de schrijver
was een anatoom van meer dan gewone bekwaamheden, volkomen
bevoegd om een verslag te geven van de gewichtige ontdekking, die
hij had gedaan.'Hij zei vervólgens: